Ds. A. C. van Raalte.

 Albertus Christiaan vanRaalte.                                                                    

                                        

                           * 17 oktober 1811 - † 7 november 1876.                                                

                                  

   

 

                                

 

 

 

Zijn vader heette Albertus van Raalte. Deze was predikant van de Hervormde gemeente te Scherpenisse van 1825 tot 1827. Daarna van de Hervormde gemeente te Fijnaart ( Fr.)

A.C. van Raalte heeft Theologie gestudeerd in Leiden.

Dominee A C van Raalte’ s eerste gemeente was die van Genemuiden en Mastenbroek. Daar deed hij zijn intrede op 23 maart 1835. Dat waren zeer moeilijke jaren voor hem. Het was de tijd van de hevigste vervolgingen. In 1840 ging hij naar Ommen. Daar heeft hij heel veel werk verzet. Preken, catechiseren, huisbezoek in heel Overijssel, en les geven aan aankomende predikanten. Hij heeft een gemeente gesticht in o.a. in een schapenstal in Itterbeck bij Uelsen in Duitsland. De Cock stichtte een gemeente in het Graafschap Bentheim. Binnen tien jaar kwamen er in deze omgeving er nog drie bij. Ook in Oost – Friesland ontstonden er in circa 1850 diverse Afgescheiden gemeenten. Het ligt erg voor de hand dat van Raalte daar aan heeft mee gewerkt. Twee jaar in Arnhem gewerkt met Ds. A. Brummelkamp aan een predikantenopleiding. Na die twee jaar is hij met een groep landgenoten vertrokken naar Noord – Amerika.

Van Raalte heeft zich niet afgescheiden, maar is afgescheiden. Dat blijkt uit een beschrijving uit ‘De Afscheiding in haar wording en beginperiode’ van Dr. J.C. van der Does. Ik geef het in het kort in hedendaags Nederlands weer.

Niets vermoedend begaf de jonge van Raalte zich op een mooie dag in mei in het jaar 1835 naar het zittingslokaal van het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid – Holland in den Haag. Samen met nog een aantal anderen gaat hij naar binnen. Enige ogenblikken later staan ze van aangezicht tot aangezicht met de examencommissie.  Na het examen moeten ze even naar buiten. Maar het duurt niet lang of de koster roept hen weer naar binnen. Ds. Van Kooten de president van de commissie neemt het woord. ‘Heren, het is mij aangenaam, dat u op het examen bekwaam gekeurd bent, u hebt aan de eisen voldaan.’ Een blijde glimlach komt over de gespannen gezichten van de kandidaten. Het is bereikt. Maar waarom blijft het gezicht van ds van Kooten zo ernstig? En kijken de andere heren zo plechtig? De heren kandidaten kunnen vertrekken, maar van Raalte moet blijven. Dat is onaangenaam, maar het moet.                                                              

‘Heer van Raalte, zegt de president. Heer van Raalte, alvorens u de verklaring en belofte ondertekent, moet ik u namens de vergadering vragen, of u zich oprecht en in gemoede aan de wetten van het kerkbestuur kunt verbinden.’                        

Van Raalte is verbaasd. Maar hij geeft een eerlijk antwoord. ‘Ik ken niet al die wetten, geen enkele student kent ze, maar zeker wil ik mij aan die wetten verbinden. Ik kan niet geloven, dat ze iets zullen bevatten, dat in strijd is met de geloofsformulieren. Bovendien hecht ik weinig aan het uiterlijke. Mocht er echter iets in die wetten staan, dat tegen mijn overtuiging strijdt, dan kan ik mijn ambt neerleggen, wat natuurlijk het recht van ieder mens is.’                                       

De commissie kon tevreden zijn met dit antwoord. Maar niets is minder waar. Dan neemt ds. Pluigers het woord. ‘Dat antwoord is voorwaardelijk en ingewikkeld. Ik eis een rond antwoord Bent u het eens met de strekking en geest van de nu bestaande Synode? Later kunt u zien, of de Formulieren overeen komen met  Bijbelleer of met de geest van het protestantisme.’                                                                                           

Van Raalte: ‘Zijn de besluiten van de Synode dan in strijd met de Formulieren?’ De voorzitter: ‘Kunt u veronderstellen dat door enige kerkelijke vergadering iets tegen deze Formulieren besloten zou zijn?’ Van Raalte: ‘Dan durf ik mij verbinden aan de gegeven besluiten.’ Zo dat was dan dat. Maar men was nog niet klaar.                                                                         

Ds. Pluigers: ‘Is het soms uw begeerte, u als Ds. Scholte in de kerk te dringen om deze, zoals Ds. Scholte gedaan heeft, in rep en roer te brengen?’                                                                                                              Daar wringt dus de schoen.                                                                                                              

Van Raalte weer: ‘Mijn doel is niet de kerk in rep en roer te brengen; voor God betuig ik, dat mijn innige begeerte is de mensen tot het geloof in Jezus Christus te bewegen, omdat dit geloof de mensen alleen weer tot God kan brengen en het enige middel ter zaligheid is.’ Nog even werd er heen en weer gepraat. Toen moest van Raalte naar buiten. Na enige tijd werd hij weer binnengeroepen. De beslissing was genomen. ‘Men had zwarigheid om hem toe te laten, omdat hij in de vergadering publiekelijk gezegd had, dat hij de wetten niet kende; hij op een volgende vergadering echter weer terugkomen en dan meedelen of hij met gedaan onderzoek met die wetten overeenstemde’. Natuurlijk was van Raalte niet tevreden. De Praeses had gezegd, dat door geen kerkelijke vergadering iets besloten was tegen de Formulieren; op die verklaring wilde hij wel terstond de belofte afleggen.’ Maar nee, van Raalte mocht niet worden toegelaten. ‘Die verklaring is een persoonlijke verklaring van mij, vertelde de Praeses, U moet voor u de toelating krijgt, de wetten hebben onderzocht.’                                                                                                                                   Van Raalte kon heengaan. Van Raalte had twee medestudenten tot wie hij zich voelde aangetrokken. Dat waren van Velzen en Brummelkamp. Deze kwamen vaak bij de familie de Moen. Met een van de dochters van de familie de Moen had Albertus van Raalte verkering. O, hij was wel bevriend met ds Scholte, maar de Cock kende hij niet, en voelde ook niets voor diens optreden. Daar stond van Raalte nu. Wel geslaagd maar niet toegelaten tot de evangeliebediening. Een vriend van zijn vader, professor Clarisse, gaf hem raad om maar eens naar de President van de Haagse Synode te gaan, en hem alles vertellen. Ter inleiding kreeg van Raalte een brief mee. Want het Provinciaal Kerkbestuur had volgens Clarisse de grenzen van zijn bevoegdheden overtreden.

De president, ds Donker Curtius, was een man van gewicht, een gevreesd man. Nauwelijks had deze kennis genomen van de inhoud van de brief, of hij vroeg aan van Raalte: Bent u de zwager van Brummelkamp? Bedoeld was aanstaande zwager. Van Raalte knikte toestemmend. Donker Curtius ontstak hierdoor in felle woede. Hij overstelpte de jonge man met tal van verwijten Hij verweet van Raalte dat hij van plan was om de kerk in beroering te brengen. Mannen als Scholte, de Cock, Brummelkamp en van Velzen waren kwajongens die van plan waren om te vernielen wat door anderen met zorg was opgebouwd. De toornige woorden hadden op van Raalte een zonderlinge uitwerking. Zijn angst verdween, een stille berusting kwam over hem. Wat ds Donker Curtius hem toedichtte was ten enenmale onwaar. Het was zijn liefste wens om in stilte in de Hervormde Kerk te blijven. Zo stond het ook met Brummelkamp en van Velzen. Zij hadden de beroering niet gezocht, zij waren niet afgeweken van de oude paden; zij wensten niets anders te verkondigen dan het evangelie. Rustig en kalm sprak van Raalte dat ook uit. De woede van Donker Curtius verdween daardoor enigszins. Hij bond dan ook behoorlijk in, zich misschien beseffend dat hij te ver was gegaan. Toch plaatste hij nog wel een opmerking. ‘Preken jullie, wat je wilt, laat ons ook preken wat wij willen, maar gehoorzaam de wetten en om alle beroering te voorkomen, is het mij goed dat men u op gewone wijze toelaat.’                                                                                   

Van Raalte kreeg nu de opdracht om naar de Secretaris der Provinciale Synode, ds. Sluiter, te gaan voor een handtekening op het formulier van toelating. Ds. Sluiter viel hem echter van een andere kant heftig aan. Hij was bij het examen aanwezig geweest. De geloofstukken die van Raalte daar had verdedigd vond hij verouderde begrippen. Het ging hier over verzoening, wedergeboorte en dergelijke. Van Raalte die de vuurproef bij Donker Curtius glansrijk had doorstaan kende ook nu geen vrees meer. Dat maakte ds. Sluiter nog woedender. ‘Je zult niet tekenen, we zullen wel zorg dragen dat je de kerk niet beroerd.’was de slotopmerking van de Secretaris.                                                                                                               Daarmee werd van Raalte weggezonden.

Van mei tot augustus had hij de tijd om de, Reglementen die door de Synode sinds 1816 uitgevaardigd waren, te leren.                                                                                                                  

Het is augustus. Van Raalte is weer in den Haag. Daar kreeg hij weer te horen uit de mond van Ds van Kooten dat hij niet werd toegelaten. Wat van Raalte ook probeerde. Het was en het is: Nee. Enige maanden later heeft van Raalte het weer geprobeerd om toegelaten te worden als predikant in de Nederlands Hervormde Kerk. Ze werd hem niet geschonken. Wel de verklaring, dat ,, men tot zijn  afwijzing geen genoegzame grond had gehad in zijn onbekwaamheid, noch reden in zijn examen gemanifesteerde godgeleerde gevoelens.”

Inderdaad. Van Raalte heeft zich niet Afgescheiden, maar men heeft hem Afgescheiden. Spoedig deed zich een gelegenheid voor om als predikant zich te binden aan een gemeente bij de Afgescheidenen. Dat was de gemeente van Genemuiden Mastenbroek. Daar heeft hij heel veel moeiten gekend. Het was de tijd van de hevigste vervolgingen. Inkwartiering, Gevangenis, Oproer door het gepeupel, meestal aangevuurd door predikanten van de Ned. Herv. kerk. Laster, hoon, brandstichting en dergelijke.

Egbert. A. van de Haar, Tiel. februari 2008.