In Glanerbrug stond de tijd even stil.

http://cultureelerfgoedenschede.nl/

 3 foto ' s.

Glanerbrug zit vol met verhalen!!!! Schrijf ze op, en stuur ze naar de Historische Kring Glanerbrug.

                               Deel 1.

'

 

 

MET O.A. HET SCHIPHOLTGEBIED. EEN TRIEST VERHAALTJE VAN EEN BLAUWE BOK, ZWEMMEN IN DE BEEK, HET AAMSVEEN, HUTTEN BOUWEN OP DE BREM, PAARD OP HOL, DE W.C. WAGEN, GERARD DE DOOD, DE WINKELS IN DE BUURT. DOKTER OLDEBOOM EN DOKTER SCHUTTER. SPIELE MIEN MO EN DE PLIETSIEAGENT. HEEL VEEL SPELLETJES. HET EKERSDIEK.

 

           

 

De Straot ( Gronause straat) anno 1910. Een conté tekening van mij, Egbert van de Haar.

 

Glanerbrug is heel veel veranderd in de loop der jaren. Op 2 januari 1963 ben ik naar Tiel vertrokken. Tiel had wat Enschede toen niet had. Een woning en werk. Ik had tien jaar bij van Heek & Co, in Enschede, aan de Noorderhagen gewerkt. Daarvoor had ik 10 maanden bij het isolatiebedrijf van de firma Kooy aan de Parkweg gewerkt. Daar ben ik , met nog 15 anderen, ontslagen. Vanwege de Indonesische kwestie, ging het slecht met de firma Kooy.

In Tiel heb ik ruim 7 jaar bij de Koninklijke Metaalwarenfabriek van Daalderop gewerkt. In de Forceerderij. Een Bemeteldiploma gehaald. Daarna, omdat het bij Daalderop ook niet goed ging, 27 jaar bij de Post. Dat is mijn beste baas geweest. Omdat ik heel veel door de stad zwierf vanwege het werk, heb ik Tiel leren kennen als mijn broekzak. Maar het Glanerbrug van vroeger zit nog steeds diep in mijn hart. Ik heb daar een heel prettig gevoel bij. Het was of dat vroeger de tijd eventjes stil heeft gestaan toen ik er mijn jeugd heb doorgebracht. Wat was het rustig op de straat en in het dorp. Ik zal proberen om het één en ander op te schrijven. Uiteraard kan ik dat niet in een chronologische volgorde. Maar u kunt het wel plaatsen in een periode van 1937 t/m 1955. De mensen die ik bij naam noem hebben allemaal echt geleefd of leven nog. Maar velen van hen zijn uiteraard al overleden. Het is uiteraard niet mijn bedoeling om mensen te kwetsen, of verkeerde dingen over hen te schrijven. Dat zij verre van mij. Wel de lollige en of lachwekkende dingen. In mijn schrijven begin ik bij ons zelf. Daarna ga ik steeds meer de buurt in, vervolgens komt het dorp in het vizier.

Ik wens u allen veel leesplezier.

 

 

Ik ben geboren op 29 april 1937 in de Schipholtstraat 155 te Glanerbrug (Voorheen Gemeente Lonneker). De Schipholtstraat was een uitvalsweg naar richting het Aamtsveen. Maar als klein jongetje had ik daar nog geen weet van. Ik genoot van het spel achter het huis en in de tuin. Er was daar heel veel te zien. De vlinders, de vogeltjes, de bloemen, de slakken in de groentetuin. Vooral achter de groentetuin. Daar was het weiland met koeien van Overink. Zo af en toe brak er wel eens een koe door het prikkeldraad. Die malse kropjes sla leken veel lekkerder natuurlijk dan het gras uit het weiland. Maar zo’ n koe in je groentetuin dat kon natuurlijk niet. Hij werd er meteen weer uit gejaagd. Evert Postma heeft er wel eens met een stok achteraan gezeten. Ook mijn vader heeft er wel eens eentje achterna gezeten. Ook verder in de buurt gebeurde dat nogal eens. s’ Avonds, als Overink kwam melken werd hem wel verteld dat de afrastering weer stuk was. Overink repareerde het dan wel zo vlug mogelijk. Als hij het draad kwam repareren was er altijd wel gespreksstof met één of andere buurtbewoner. Met Overink kon je een goed serieus gesprek hebben. Overink was in die tijd al achter in het zestig. Maar hij was nog vrij vitaal.

Ik wilde als jongetje van zo’ n jaar of drie wel eens vogeltjes vangen. Mijn vader en moeder zeiden: ‘Dan moet je zout op hun staartjes leggen, dan blijven ze wel zitten.’ Dus kreeg ik mijn handje vol met zout en toog naar buiten. Maar de vogeltjes vlogen weg natuurlijk. Mijn vader en moeder zaten van achter het keukenraam lachend naar mij te kijken. Ik was behoorlijk teleurgesteld dat die gekke vogeltjes niet bleven zitten.

De poes van ons had jongen gekregen. Die zaten onder de kap van de divan. Dat vond ik wel prachtig. Maar mijn vader en moeder niet. Op een of andere manier waren ze wel snel verdwenen. Verder hebben we konijnen gehad, kippen, een varken, En een geitenbokje. Dat was een mooie blauwe bok. Een jong dier nog. Ik had dat van mijn opa Bunskoek gekregen. Mijn vader had mij al een bokkenwagen beloofd. Maar zover is het nooit gekomen. Mijn jongere broer Bert heeft wel eens de nog kleine horentjes gevoeld onder zijn achterwerk. Gelukkig was het maar speels. Wij lieten het aan een touw in de wei van boer Overink grazen. Op een keer heeft er een koe bovenop gestaan. Mijn vader zag het en heeft de koe weg gejaagd en het geitenbokje naar binnen gehaald. Het ging echter steeds krommer lopen. Ik vond dat heel erg. Op een keer vond ik hem dood in het hok in de schuur. Het was of mijn rustige wereldje was ingestort. Ik kreeg een geweldige huilbui. Bij mijn moeder op schoot heb ik kunnen uithuilen. Met mijn vader heb ik hem op de plek waar hij altijd liep te grazen begraven. In de wei van Overink dus. Later hebben mijn ouders mij verteld dat mijn vader het bokje uit zijn lijden had verlost. Ik had daar vrede mee omdat mijn ouders mij hadden verteld dat het beter was voor het bokje. Ik heb ook een hond gehad. Dat wil zeggen: mijn zus Cobie kreeg hem. Maar omdat mijn blauwe bok dood was gegaan zei ze dat de hond toen voor mij was. Lief van haar hoor. Het was een vlinderhondje. Teddy was zijn naam. Je kon hem vrijwel niets leren. Maar hij was wel slim hoor. Het eten wat hij thuis kreeg hoefde hij niet, maar bij de familie Wip haalde hij het oude brood uit de konijnenhokken. In de straat vloog hij achter alle fietsen aan. Toen hij ongeveer 7 jaar was is hij verdwenen. We hebben hem nooit meer gezien. Wel hoorden we later dat er een bruine hond onder de trein was gekomen. Mogelijk is Teddy dat geweest.

We hadden een grote eierpruimenboom in de tuin staan. Een paar jaar hadden we niet zoveel pruimen gehad. ‘Als hij volgend jaar weer niet veel pruimen geeft gaat hij eruit, zei mijn vader.’ Dat hebben we geweten. Teilenvol kwamen er af. De takken moesten aan alle kanten worden gestut. Verder hadden we kruisbessen, rode bessen, zwarte bessen, aardbeien, en oh, wat waren ze lekker, heerlijke frambozen. Het was wel uitkijken of er wormpjes in zaten. Onlangs heb ik gelezen dat de framboos nog meer vitaminen bevat dan een kiwi.

 

       

 

 

 

Het piep'nrekske van mien Va. Dit is een verzameling pijpen van mijn vader en schoonvader.

 

 

We woonden echt heel mooi. Kijk maar eens op: http://hennepe.jouwweb.nl/glanerbrug-het-schipholtgebied Een prachtig uitzicht over de weilanden en landerijen van (Lemerijs?) links, en rechts Harberink. Recht voor ons in de verte het Schipholtbos, met vlak daarachter de boerderij van Roolfs ( Roelofs?) Daarachter de boerderij van Overink. Deze boerderij stond meen ik nog voor een gedeelte op Duits grondgebied. Ik kan mij nog herinneren dat op een mooie, stille zondagmorgen, het kan ook op één of andere feestdag zijn geweest, er een orkestje in het Schipholtbos zat te musiceren. Ik meen dat het een accordeon was, en een trompet, en een klarinet, en een soort drumstel. Maar het kunnen ook wel andere instrumenten zijn geweest. Dat konden we vanaf ons huis niet goed waarnemen. Ze speelden mooie, vrolijke rustige muziek. Het klonk heel mooi vanuit het bos over de weilanden. De Duitsers zouden het ‘Der schönen Waldklank’ of zoiets hebben genoemd.

Wij als jonge jochies kregen het opeens in ons hoofd om maar eens in wei van Overink te gaan spelen. Die jongens waren o.a. Thijs ter Heide, Aaldert Ziel, Joop Schuite, en ik. Nou spelen was niet direct onze bedoeling. Er liep een jong paard in de wei, en wij kregen het plan om daar maar eens achter aan te hollen. Of nog beter, het paard wild te maken. Wij hadden buiten de waard (boer) gerekend. Overink dus. Deze kwam van achter het Schipholtbos hard aangerend op zijn sokken. Joop Schuite zag hem het eerst. ‘Doar kump Overink an. Hee is op zien sökk’ n. Verruit jongs wie mot mak’ n dat wie weg kumpt. Aanders kreg hee oons te pakk’ n. Hee is, geleuf ik, good hellig’ of zo iets zei Joop.

Als een stel hazen gingen wij er van door. Toen ik thuis kwam heb ik mijn klompen uit geschopt bij de achterdeur, en ben in de kamer gaan zitten. Flauw herinner ik mij dat ik nogal ijverig in de krant ben gaan lezen. Uiteraard viel mijn gedrag wel bij mijn moeder op. Op haar vraag wat er aan de hand was kon ik nog net antwoorden dat Overink ons achterna zat. Vlak daarna klonk er een behoorlijk gekrijs in de buurt. Een van de jongens had pech. Zijn moeder was niet thuis. De jongen was in de schuur gevlucht, maar Overink had dat gezien. Met een bulderende stem ging hij tekeer. Daarop volgde een enorm gekrijs en gekijf van een aantal huisvrouwen uit de buurt, onder wie mijn moeder. Overink deed er verstandig aan, nadat hij tot bedaren was gebracht en zijn verhaal heeft kunnen doen, om maar zo snel mogelijk te vertrekken. De jongen is mogelijk met schrik vrij gekomen. Mij is later wel goed de waarheid gezegd door mijn moeder. Mijn ouders vonden het onacceptabel dat wij een ander tot last waren. Laat staan dat we aan andermans spullen zaten. Bovendien mochten we dieren geen leed aan doen. Ook de andere jongens kregen er thuis een behoorlijk van langs. Ouders hadden toen veel meer gezag. Reken maar dat er door de ouders onderling behoorlijk over werd gepraat.

Toch was Overink altijd wel aardig tegen ons als kinderen. We wachten hem vaak op als hij s’ avonds de koeien ging melken. We mochten dan altijd met hem mee op de wagen. Bij de familie Rijnink of Reinink tegenover de slagerij van Rikus en Zus van Veen was de inrit naar het weiland. We mochten dan de koeien ophalen. Dat was niet zo moeilijk want als de dieren Overink zagen kwamen ze vaak al vanzelf. Bovendien hadden ze allemaal een naam. Annie, Mientje of Clara enz. Als hij ze bij de naam riep kwamen ze al naar hem toe. Na het melken gingen we met hem mee tot aan de beek. De wagen zat soms behoorlijk vol. Overink hield wel van kinderen. Maar zelf had hij er, meen ik, geen. Maar het kan ook zijn dat die al volwassen waren. Want Overink was zo’ n 20 a 25 jaar ouder als onze ouders. Overink was, meen ik, ook getrouwd met een vrouw die niet uit Twente kwam.

Tussen de weilanden door liep vanaf de kruising Keppelerdijk – Schipholtstraat de Dr. Stamstraat. Vanaf de Schipholtstraat stonden daar een paar huisjes in de Dr. Stamstraat. In het eerste huis woonde de familie Schuitemaker. Even verderop de familie Holl en Doeve. Aan het eind woonde de familie Bouwhuis. Voorin woonde de vrijgezel, Albert Kooi. Deze Albert Kooi is in de oorlog of er net na met mijn tante Cornelia van de Haar getrouwd. Het was toen in het vervolg ‘Ome Albert.’ De bruiloft werd gevierd bij café Richters. Er was geloof ik alleen maar bowl te drinken uit een grote wasketel of zoiets. Misschien dat er ergens een verborgen fleske voezel was verstopt. Het was in oorlogstijd of net er na, meen ik. Ome Albert Kooi en tante Cornelia zijn gaan wonen op het Ekersdijk.

 

Glanerbrug1.jpg     Glanerbrug2-1.jpg

Boven het huisje van de familie Bouwhuis.

Onder het uitzicht dat hun hadden richting het Schipholtsbos.

 

 

Glanerbrug3.jpg

De familie Bouwhuis had een zoon die Alex heette. Alex had een mooi prieeltje bij het huis staan. Alex had daar een hele verzameling opgestopte vogeltjes in. Maar ook veel vlinders, torren en kevers. Het was daar heerlijk toeven. Roelof de Ruiter en ik hebben daar vaak in gezeten. We kregen van Alex zijn moeder dan een glaasje limonade. Maar we gingen ook wel eens met Alex, en nog wat jongens het Aamtsveen in. Uren lopen door het veen. Ik meen dat Wieger Roozeboom er bij was, Klaas Lof, Jan Wobben, Roelof de Ruiter en ik. Geert Vije was er meen ik ook bij. Die waren ongeveer even oud als ik. Wieger, Klaas, en Jan waren evenals Alex wat ouder dan Roelof, Geert en ik. Klaas Lof is geloof ik maar 27 jaar oud geworden. Hij was geopereerd aan de schildklier. Terwijl hij aan de beterende hand was, hij lag nog in het ziekenhuis, is hij vrij plotseling overleden. Hij woonde met zijn gezin in bij zijn ouders op no 145 in de Schipholtstraat. Hij liet een vrouw en een kind achter. Een meisje. Klaas Lof had ook een zuster, Margje Lof. Margje heeft met haar gezin, meen ik, nog gewoond in de Lonnekerweg. Nettie Lof was ook een zuster van hem, maar een heel stuk jonger.

De Dr. Stamstraat was voor een groot gedeelte een zandweg, met daar langs een mooie heldere beek. Wat hebben we toen veel gespeeld in dat heldere water. Stekelbaarsjes vangen. En als we het erg warm hadden, deden we onze bovenkleren uit. Deze verstopten we in het korenveld van boer Wevers. Alleen de onderbroek hielden we aan. Dat korenveld lag naast de school van toen meester Boswinkel of Klinkerd. In de beek bouwden we dan een dam. Zo kregen we meer diepte in het water. Uren hebben we zo gespeeld. Tot dat het tijd werd om onze onderbroeken te laten drogen door op de kant te gaan zitten. Daarna de bovenkleren er weer overheen, en klaar was kees. De dam braken we weer af. Op de Brem, vlak bij de boerderij van Harberink speelden we veel. Dat was, dacht ik, een stukje niemandsland. We bouwden er een hut. Rien en Joop Schuitemaker,Jan Hol, Geert en Joop Fije? Roelof en Gerrit van de Berg, Harm Moed, Roelof de Ruiter, Theo, Hille, Freek en Wim Wip. Gijsbert en Thijs ter Heide, Joop Schuite, dat waren de jongens uit de buurt. Aaldert Ziel in het begin ook nog. Maar die is, naar ik meen, in 1948, verhuisd naar Aalten. Hij woont nu in Winterswijk. En even verderop in de Schipholtstraat de jongens Henk Nijhof, Bertus Moed, of de Moed en Bertus Richters. We hadden een hut gebouwd. Dat wil zeggen: Uitgegraven in de grond. De hut was via een gangenstelsel bereikbaar. Het legerkamp was ook nog van sanitair voorzien. Een oude emmer zonder bodem diende als w.c. Deze was echter wel geplaatst aan de rand van het zogenaamde legerkamp, bij een slootje. Dat hoort zo. Toen één van de jongens voor de eerste keer gebruik maakte van het toilet, hebben we met z’ n allen toegekeken hoe of dat ging. Er was geen w.c. papier maar met wat gras ging het afvegen ook wel.

We gingen ook wel eens op oorlogspad tegen de jongens van de Dr. Stamstraat. Het was bij ons bittere ernst. We zagen er soms heldhaftig uit. Een afgedankte soldatenhelm. Een soldatenriem met tassen. Joop Schuitemaker had een helm op, maar wat nog veel heldhaftiger leek? Hij had een getekende snor. Ik had een paar afgedankte soldatenlaarzen. Ook wel eng hoor. Zo hadden we allemaal wel wat. Maar het oorlogje voeren duurde niet zo lang, want verschillende ouders bemoeiden zich ermee. Er waren namelijk al een paar gewonden gevallen.

Maar wat hadden wij een vrijheid om te spelen op straat. Eén keer in de week kwam de vuilniswagen. Dat was voor ons een hele belevenis. Meestal bijna vlak voor ons huis ging dan de achterkant van de wagen omhoog. Dit om het afval naar het voorste gedeelte van de wagen te krijgen. We vonden dat altijd een prachtig gezicht. De achterkant kwam dan nog boven de elektriciteitdraden uit. Het was natuurlijk wel zaak om zoiets niet onder de bedrading te doen.

Ik kan mij nog goed herinneren dat er eens een keer een paard op hol was geslagen. Het was,meen ik, van een schillenboer uit het Aamsveen. Het kwam vanaf de Vlodderstad. Het was geschrokken door het geblaf van een hond is mij verteld. Het dier ging er vandoor met een soort mestkar (strontkoar) achter zich aan. Vanaf de Vlodder ging de richting het dorp. In de buurt waar Witting woonde, ( het huis staat er geloof ik nog.) raakte het een paar lantaarnpalen. Overal hing de bedrading behoorlijk slap. Levensgevaarlijk was dat. Het paard is door iemand gegrepen in de buurt van de kruising Schipholtstraat – Schoolstraat. Er werd gezegd dat het Berend Jonker was die het had gegrepen. Maar dat weet ik niet zeker.

De w.c. ton werd altijd geleegd op het land. Dat was goede mest voor de te verbouwen groente. Bij de grote gezinnen vergat men wel eens te kijken of de ton al vol was. Je zag ze dan wel eens heel voorzichtig schuifelen, met krantenpapier om de handvaten, omdat de ton tot de rand toe vol was. Mijn moeder was daar heel secuur in. En voordat de ton weer in de w.c. kwam, werd het huuske grondig uitgeschrobd. Later kwam de w.c. wagen langs. Hoe vaak die kwam weet ik niet meer. Maar voor die wagen was onze belangstelling duidelijk minder.

De melkboer, Gerard de Dood, kwam langs de deur. Het paard wist precies waar de klanten woonden. Hij stopte steeds precies op de goeie plek. Verder stond het naar het leek veel te suffen. Maar als de hele klantenwijk was afgewerkt, tot ver in de Schipholtstraat Broekheenseweg, en Keppelerdijk, dan galoppeerde het paard in volle draf naar huis. Het rook de wei natuurlijk.

Mijn moeder vroeg een keer aan Gerard: ‘Heb ie nog yoghurt Gerrad?’

‘Nee, zei Gerard, wie hadd’n vedaag gin zoere melk. Wie kon’n dus gin yoghurt maak’n.

Er kon toen alleen maar yoghurt worden gemaakt als er zure melk was. De melkfabriek stond toen nog aan het begin van de Schipholtstraat, schuin tegenover de Gereformeerde kerk en school.

Gerard de Dood woonde, meen ik, in de Vosbultweg. Bij hem in de buurt woonde iemand die de naam Kerkhof droeg. Als ze elkaar tegen kwamen dan was het: ‘Dag de Dood. Dag Kerkhof.’

Als er iemand langs de deur kwam, dan was het vaak een boer. Zoals de melkboer, de greunteboer, de petreulieboer, de kolenboer, de lompenboer, de schillenboer. Maar de bakker was gewoon Albert Liefers, de slager gewoon slager, en de kruidenier gewoon kruidenier. En Jan Nijland was gewoon de boordjeskeal.

De wekelijkse wasbeurt gebeurde bij ons in de keuken in een zinken wasketel. Toen mijn zus Cobie en ik nog klein waren, gebeurde dat tegelijk. Maar toen we wat ouder werden moesten we om de beurt met een zinken wasbak naar boven. Ook mijn broer Bert en zusje Bea gingen dezelfde weg.

Onze haren wasten we met Fambro? En de vaat met Abro.

In elke straat in Glanerbrug had je altijd wel één of meerdere winkels. In de Schipholtstraat hadden we 6 winkels. Ibele Moed ( Spar). Jan de Ruyter, en Jan Schelhaas. Dat waren kruideniers. Miete en Bonne Kraak hadden met zoon Volker een tuinbedrijf. Kwekerij 'de Morgenster' was de naam. Rikus van Veen had een slagerswinkel, en daarnaast zat het lappenwinkeltje van Boerrichter. En aan het begin van de Schipholtstraat stond de melkfabriek. Daar schuin tegen over woonde dokter Oldeboom. Schuin tegenover ons woonde schoenmaker Budding. Daar hadden ze een prachtig mooi orgel in de voorkamer staan. In de Schoolstraat zat de groentezaak van Jonker, slager ten Tij, de kruidenierszaak van Jan en Sina Oort (Centra), de rijwielzaak van Arend. K. Wijma, de kolenhandelaar van Veen, en het bouwbedrijf Padberg. In de Dr. Stamstraat zat de kruidenierszaak van Prins. Deze had een reclametekst aan de zijkant op het winkelpand staan. ‘Niet voor het gewin, maar voor het gezin.’ Albert Prins, een zoon van de winkelier, zat bij mij in de klas. Hij kon heel goed leren. Ik denk dat het heel ver weg mogelijk nog familie van mij is. Maar dat is weer een heel ander verhaal. Op de Ekersdijk zat in die tijd Zephat de schoenmaker, slager van der Meulen, en mogelijk ook het loodgietersbedrijf van Vos. En niet te vergeten kapper Vaartjes en het tuinbedrijf van Hennie de Ruyter. Hennie de Ruyter was een oom van Roelof de Ruyter. Met Roelof speelde ik vaak. Ik heb daarom wel eens mee geholpen plantjes verspenen in de broeikas van ome Henne. Even verderop was het Zandboertje. Even voorbij het Zandboertje ging de bestrating van de Ekersdijk over in een zandweg. Aan de rechterkant woonde de familie Keuveker. Ook woonde daar een kleermaker. Die heeft voor mij eens een Manchester pak gemaakt. Het was een bruinroodachtige kleur. Iedereen vond het mooi. Maar, o wee die pofbroek. Ik had het er niet op. Maar in het bovenzakje van het jasje had ik een dopje van een vulpen gestoken. Zonder pen. Dat stond geleerd. Ook was er geloof ik nog de schoenmaker Bijlsma.

Ekersdijk is, denk ik, afkomstig van Eker. Dat was een heel zwaar beroep. Bundels eikenschors werden eerst gedroogd in de droogschuren. Daarna werden er kleine bundels van gemaakt geschikt voor de eekmolen. Daarna kon er looizuur uit worden gewonnen. Dat gebruikte men weer voor het looien van leer. Of dit ook in Glanerbrug heeft plaats gevonden weet ik niet. Maar de naam Ekersdijk heeft wel een betekenis in die richting. Het is altijd interessant om de betekenis van de straatnamen van je eigen plaats na te gaan. Je leert daar heel veel van over je eigen stad of dorp. Soms vindt je daarin de oorsprong van jou eigen woonplaats.

 

          OldeboomHG.jpg     Knippie.JPG

 Dr Oldeboom

DrJSchutter.png

 

Dr Schutter. 

Dokter Oldeboom en dokter Schutter waren in die tijd de huisdokters. Oldeboom, die een grote grijze baard had, reed op een motorfiets met een grote gummibal als toeter door het dorp. Schutter kwam eerst op de fiets. Later reed die ook op een motorfiets met gummibal door Glanerbrug. Maar dat heeft niet zo lang geduurd. Want, niet lang daarna had Dr. Schutter een auto met een dak wat open kon. Dokter Schutter deed graag kleine operaties. Daar stond hij om bekend. Toen hij een keer in een voetbalwedstrijd voor een liefdadigheidsdoel mee speelde kon de verslaggever van, mogelijk het dagblad Tubantia, het niet nalaten te vermelden dat ‘dr. Schutter als een chirurgmes door de vijandelijke linies heen sneed.’

Wat konden we in die tijd nog, zonder gevaar, spelen op straat. Eén of twee keer in de week kwam er een auto door de straat. Wel wat meer fietsen. Maar heel veel mensen liepen nog in die tijd. De meeste fietsen waren ook al gevorderd door de Duitsers. We voetbalden op straat. Al stonden er soms wel wat mensen op de loer om ons de bal af te pakken. Ze waren bang dat we een ruit zouden intrappen. ‘Denk om de glaz’n,’ riepen ze dan. En als we een lekke bal hadden, dan brachten we die naar Anton Heutink. Die had, meen ik, een rijwielzaak in de buurt van de horlogerie van Jan van Veen. Heutink, vonden wij, kon het beste onze bal plakken. Ik dacht dat het 40 cent kostte.

Ik heb een tijdje een leren bal gehad. Die had ik gekregen van mijn ome Dirk Bunskoek. Van mijn ome Kees Bunskoek kreeg ik een bewerkte varkensblaas. Hoewel de bal meer weg had van een rugbybal, hebben we er heel wat mee gevoetbald bij ons achter in de wei van de boer Overink. Daar hadden wij, op voorstel van Overink, als jongens in de buurt een stuk van gehuurd. Vijftig meter lang en twintig meter breed. Tien gulden per jaar betaalden wij ervoor. We gingen met een lijst langs de deur bij ons in de buurt. Het eerste gingen we naar mijn moeder. Dat had ze ook tegen ons gezegd dat we dat moesten doen. Die zette er voor een rijksdaalder op. Dat was een heel bedrag. De rest van de buurt kon toen niet achterblijven. Van elk gezin waar wij wat geld kregen mochten de kinderen van dat gezin op het veldje spelen. Boer Overing kreeg zijn 10 gulden. En wij hadden zowaar nog geld over voor een eventuele nieuwe bal. We hadden, op onze manier, ook een voetbalclub opgericht. Roda, was de naam. Recht op doel af, betekende het. Maar verder zijn we ook niet gekomen. Geen deelnemers genoeg. We hebben nog een keer gevoetbald tegen onze vaders. Dat was heel gezellig. De moeders en verdere families stonden toe te kijken. Wie er heeft gewonnen weet ik niet meer. Maar het was enorm gezellig.

Het tweede jaar ging het behoorlijk mis. Overink had het weiland verhuurd aan Spiele de Greunteboer. Inclusief ons gedeelte. Dat was nou niet zo slim. Spiele wilde ons uit de wei jagen. Maar wij vertelden dat we dat niet van plan waren.

‘De wei oet jong’s.’ riep hij.

‘Dat doot wie nie Spiele, riepen wij terug. Wie hebt dit ok huurd van Overink.’

‘Oonzin van jullie, verruit de wei oet,’ riep Spiele weer.

‘Nee Spiele, dat doot wie echt nie,’riepen wij weer terug.

‘Dan goa ik noar de plietsie,’ dreigde hij met een rood aanlopend hoofd.

‘Doo ie dat mar Spiele,’ zeiden wij.

Spiele heeft inderdaad de politie gewaarschuwd. Die kwam even later. De agent fietste bij de Bets en Marie ter Heide de gang in helemaal tot achter in het land. Hij riep naar ons dat wij uit de wei moesten gaan. Maar ik had intussen mijn moeder gewaarschuwd, want ik had het huurcontract in mijn spaarpot zitten. Moeder stond bij ons achter in het land te roepen dat wij in de wei moesten blijven.

‘Uit de wei,’ riep de agent.

‘Jong’s in de wei blie’m, ’riep mijn moeder even hard terug.

‘Uit de wei,’riep de agent weer.

‘In de wei,’riep mijn moeder weer.

Toen dat over en weer een paar keer was gebeurd zei de agent tegen mijn moeder: ‘Waar bemoeit u zich mee mevrouw?’

‘Met onze kinderen,’zei moeder er doodleuk over heen.

‘De jongens hebben een huurcontract van de boer,’zei moeder.

Toen de agent dat had ingezien vertelde hij dat hij eens eventjes met de boer moest praten. Het contract van ons was wel rechtsgeldig. Maar dat van Spiele ook. Het was dus dubbel verhuurd. Klein vergissinkje van Overink dus.

Spiele heeft het weiland het volgende jaar niet meer gehuurd. En wij als jongens ook niet meer.

 

HET C ELFTAL. HET EERSTE VAN EILERMARK.

SPORTLUST EN REIN TER HEIDE.

VEEL SPELLETJES OP STRAAT.

 

 

Ik zelf ben toen lid geworden van Eilermark. Met het c elftal zijn we enige tijd later ongeslagen kampioen geworden. Ik dacht met een doelgemiddelde van 78 voor en 6 tegen, of zoiets. Ik herinner mij nog een paar namen er van. Wolter en Gerrit Oord, Hein en Jannes Talman, Herman Slotboom, Herman Nijkamp, Thijs Schoenmaker, Herman Ten Thij, Job Schuiling, Frits van Lochem? Frits was ook reservekeeper, ene Eggert of zo iets. T. Erkelens en ik Egbert van de Haar. En als Keeper hadden we Jan Veldhuis of Olde Veldhuis. Die was echt goed. Ik was een rechtsbenige voetballer. Maar een van onze leiders, Jan Assink, Rudy van Voorst, ? Nijkamp? Of Jaap of Jan van der Ende, zette mij op de linkshalf plaats. ‘Ik kan niet met links, zei ik.’ Dan leer je dat maar was de boodschap van de leiders. Zodoende ben ik dus een tweebenig voetballer geworden. Overal inzetbaar in de achterhoede. En lekker stevig voetbal. Twee keer heb ik in de voorhoede gespeeld. Beide keren gescoord. Een keer per ongeluk. Maar ook een keer bewust raak. Ik had nog maar pas het links aangeleerd. We voetbalden met Eilermark vriendschappelijk in Gronau. Het was dus al op internationaal niveau. (haha). Ik kreeg op links de bal. Speelde mij vrij, en met een harde schuiver laag in de hoek was het raak. Nu zat er bij gebrek aan beter een soortement van camouflagenet achter het doel. Nou daar kwam een enorme stofwolk uit tevoorschijn. Ik heb later nog tegen de lat geschoten, en tegen de paal. En een keer in het zijnet. Allemaal met links. Met beide benen leren spelen is belangrijk, want dan kun je veel meer in het veld.

Met de jongens uit de buurt voetbalden we ook wel eens op het Hokkiesveld. Dat lag even voorbij de hoek van de Keppelerdijk – Haverkampweg. Dat was een heideveld met een armetierig voetbalveldje.

Toen ik dertien was zat ik op de school van meester Last. We deden mee met het schoolvoetbaltoernooi. We waren ingedeeld bij Enschede. We hadden een enorm goed elftal. Dat bestond voor een groot deel uit voetballers van v.v. Dolphia en Eilermark. We droegen vrijwel allemaal Eilermarkkleding. Blauw Wit dus. En wat waren we goed zeg! We eindigden op de tweede plaats van Enschede. De Minkmaatschool werd kampioen. Het toernooi vond toen plaats op het Vogidoveld aan de Tegelerweg? Een keer hadden we een tegenstander, ik weet niet welke school. Maar er was een middenvoor, tegenwoordig heet zo’ n iemand een, ‘Spits’. Hij werd Joko genoemd. Die hield enorm van pingelen en showen. Ik niet. En ik speelde toevallig stopperspil. Twee of drie keer heb ik hem de graszoden laten zien. Toen ging hij maar in de achterhoede spelen. Ik speelde zeer stevig voetbal, maar nooit gemeen.

In het eerste elftal van Eilermark speelden toendertijd: Keeper Willem Warringa,(wat was die goed zeg) Dirk Kloos (back). Verloor die niet een keer zijn kunstgebit in het voetbalveld? Joop? Koens (back), was vermoedelijk politieagent. Gerard van de Scheur. Verder ken ik nog Engelbert Dalenoord ( Die scoorde eens een keer uit een corner genomen van links met zijn rechterbeen). Klaas van Dam was een razendsnelle rechtsbuiten. Hij heeft eens een keer tijdens het voetballen zijn been gebroken. Ook was er de handige linksbenige Henk Olijve. Verder had je in de voorhoede Willie Perik ( een echte Dirk Kuyt hoor) Wolter Kelder een kleine razendsnelle linksbuiten. Ook Piet de Lange was een goede linksbuiten. Hij had een goed schot in zijn linkerbeen. Ook een handige linksbenige dribbelaar was Wim Dijkstra? Maar koppen, nee dat durfde hij niet. Hij had er wel een trucje voor. Heel snel het handje er tussen. Goal, dus. Maar owee, het werd gezien. Niet door de scheidsrechter, maar door zijn tegenspelers. Zij deden hun beklag bij de scheidsrechter. En ons Wimke was heel eerlijk. Het stond zelfs in de krant. Eén heb ik nog niet genoemd. Dat is Harry Hoepe. Hoepe was een echte strateeg in zijn tijd. Vol met techniek. Hij had een groot spelinzicht. Hij bracht zijn tegenstander vaak tot wanhoop. En als de bal onderweg naar het vijandelijke doel was liep Hoepe al te juichen. Hij wist dan al dat de bal het doel in ging. Verschillende van deze spelers speelden ook in het Oostelijk elftal. In de pauze klonk er altijd muziek uit de luidsprekers. Vaste prik was altijd de Koekoekwals op het pijploze orgel van Bernard Drukker. Ook de twee reebruine ogen, van de Selvera' s werd veelal ten gehore gebracht.

Eilermark speelde in die jaren in de tweede klas van de K.N.V.B. Dat was een vrij hoge afdeling. Betaald voetbal was er toen nog niet in Nederland. In Glanerbrug had je verder nog de voetbalverenigingen Glanerbrug, Avanti (R.K.) Sportlust (Prot. Chr.)

Onze buurman, Rein ter Heide was lid van Sportlust. Hij had veel voor de club over. Hij heeft heel wat schuurtjes vol met oud papier voor de club verzameld. Daardoor is hij, meen ik, ook een keer sportman van het jaar geweest. Ja, en als je dan later ook nog eens een tennisarm en weer later een voetbalknie krijgt, dan doe je de naam wel eer aan. Hele lieve mensen Rein en Lutske ter Heide.

Verder deden we verschillende spelletjes op straat, zoals pakvangertje, rover in de bos, mesje pinkelen, landje pikken, knikkeren, boompje verwisselen, hoepelen, vliegeren, tollen, schipper mag ik over varen, en verschillende balspelletjes. Ja, noem maar op. Vervelen? Dat was er echt niet bij. In die tijd zaten de mensen bij mooi weer vaak voor het huis. Het ging allemaal heel gemoedelijk. Iedereen praatte met elkaar. Och, er was ook wel eens ruzie natuurlijk. Maar dat was meestal ook zo weer over.

Alles was heel gemoedelijk. Als we met flink wat kinderen waren, speelden wij wel eens een bepaald soort spelletje. Precies recht voor ons huis was een rioleringsput in het midden van de straat. Twee gelijke groepjes kinderen stonden dan hand in hand tegenover elkaar. Onder het opzeggen van een versje liep men dan achteruit. De ene groep riep: ‘Bier bier kermelier ik heb een potje bier.’ De andere groep antwoordde dan: ‘La, la, kermela ik heb een potje la.’ Terwijl men dat opzegde liep men een paar stappen achteruit. Soms waren we zo ver van elkaar verwijderd dat we elkaar bijna niet meer konden horen. Zien ging soms nog net. Het was goed opletten, want één van de partijen kon namelijk onverwachts gaan sprinten. Wie het eerst op het putdeksel bij ons voor was had gewonnen.

 

HET MUZIKAALSTE DORP VAN HET LAND, AGENT KRABBE OP HET CONCOURS, OP N’ EN KERMIS MET DREE CEENT TE WEINIG, EN EEN SERENADE. EN ELEONORA.

 

 

De Fluitspelers.

 

Prachtig beeld van de Glanerbrugse beeldhouwer Martin Stolk.

Zie ook: http://shselcom.trimm.nl/commissies/werkgroep-glanerbrug/

 

 

Glanerbrug was ook het muzikaalste dorp van Nederland. Er waren in die tijd vier muziekkorpsen in Glanerbrug. Drie er van speelden in de hoogste afdeling. Kunst naar Kracht was een algemeen korps, Prins Hendrik R.K. Wilhelmina algemeen christelijk, en Juliana was gereformeerd. De eerste twee korpsen gingen altijd op zondag naar het concours, en Juliana en Wilhelmina uiteraard zaterdags. Als Kunst naar Kracht een eerste prijs haalde, met lof van de jury, dan werd het feestelijk binnen gehaald door Prins Hendrik. En andersom ook natuurlijk. Maar o wee, als er alleen maar een eerste prijs was behaald en geen lof van de jury. Dan werden ze niet feestelijk binnen gehaald. Dan droop iedereen stilletjes af, een ieder naar zijn eigen huis. Het was dan een afgang. Dat gold uiteraard ook voor Wilhelmina en Juliana. Maar als de volle buit was binnen gehaald, dan was het feest. Dan kwam de bus het dorp binnen. Het dak van de bus stond dan open. En daar boven uit de grote zware hoorn en nog wat instrumenten. Het was dan een getoeter van jewelste. Met gemak waren er dan een paar duizend mensen op de been.

Kunst naar Kracht heeft een keer een internationaal muziekconcours in Enschede gewonnen. Ik meen dat ze toen 119 punten hadden gescoord. 120 was toen het maximum.

Als je vroeger, in welke straat dan ook, door Glanerbrug liep hoorde je altijd wel ergens in een of ander huis iemand oefenen op een muziekinstrument. De Glanerbrugse bevolking was heel muzikaal.

Het mooiste vond ik altijd de serenades die werden gebracht als er een jubilaris was, of een echtpaar zoveel jaar getrouwd. Het mooiste bij de Chr. korpsen vond ik de koraalmuziek. Prachtig klonken dan de psalmen of Hymnen. En als er op een donkere avond ergens een serenade werd gebracht, dan liepen er ook lampendragers mee in het gelid van het corps.

Het christelijke corps ‘Wilhelmina’ vierde in 1951 haar vijftigjarig bestaan. Dat werd groots gevierd op een door de jubilerende vereniging georganiseerd concours. Dat vond plaats op het Bultserve. Een grote muziektent was vlak bij de grote vijver geplaatst. Dat klinkt mooi over het water. Dirigent was Jan van Veen. Juist, die van de horlogewinkel, hoek Veldstraat - Rijksweg. Het concours is, meen ik door Wilhelmina gewonnen. In de jury zat ook de componist Gerard Boedijn. Gerard Boedijn componeerde o.a. landelijke suites. Gerard Boedijn is geboren in 1893 te Hoorn, en overleed in 1972. Wilhelmina speelde een landelijke suite van genoemde componist. Het corps speelde dat echter zo mooi, dat Gerard Boedijn de dirigent Jan van Veen omarmde om hem te bedanken dat het zo voortreffelijk was gespeeld.

Uiteraard gaf het jubilerende corps ook een concert. Het publiek was massaal toegestroomd. Een paar duizend mensen zaten op het glooiende gazon achter de boerderij van Stolk. Agent Krabbe had dienst. Maar het was echt geen moeilijk publiek. Hij vermaakte zich dan ook uitermate met een aantal jongedames van circa 18, waaronder mijn zus Cobie. Verder waren er de zusjes Jongedijk? Luther Mansveld en Gait Hakse. Mooie onschuldige humor van een aantal blaoskes en jungskes die nog maar net dreug waar’n achter de oor’n met een jonge agent. Maar de orde moest wel worden gehandhaafd. Het werd daarom best moeilijk voor onze agent toen de jongelui probeerden agent Krabbe te verleiden om te praten tijdens het spelen van de muziek. Dat lukte de hen echter niet, want Krabbe was een keurige agent. Maar moeilijk had hij het er wel mee. Helemaal moeilijk werd het toen ter afsluiting van het concert, het Wilhelmus werd gespeeld. Als agent moet je dan in de houding gaan staan met de hand aan de pet. In de houding staan, terwijl je moeite hebt omdat je het lachen met moeite kunt bedwingen, vanwege die lachebekjes van die bakvisjes naast je. Maar als agent moet je staan voor je zaak niet?

Op dit concert speelde Wilhelmina ook de Slag bij Waterloo. En hoe! Rondom de muziektent werd heel veel vuurwerk afgeschoten. Rondom het corps was vuur en veel rook. Prachtig mooi. Een daverend applaus viel het jubilerende corps ten deel.

 

Zie voor de geschiedenis van het corps: http://nl.wikipedia.org/wiki/Muziekvereniging_Wilhelmina_Glanerbrug

 

Het korps Juliana (in de volksmond Juliaantje genoemd) oefende vaak in een zaaltje van de gereformeerde kerk in de Schipholtstraat. Het was niet zo’n groot korps. Maar mijn vader vond dat het wel ‘deurzetters’ waren. Want ze hielden wel stug vol.

Als het s’ avonds mooi weer was zaten wij altijd buiten achter het huis. Het was dan helemaal stil achter het huis. Alleen hoorden we in de verte de muziek van het korps, afgewisseld met een kikkergezang uit de wei van Overink. Maar als de muziek was gestopt en het kikkergezang verstomd, en de zon in haar purperode kleed was ondergegaan, dan werd het stil in de buurt en viel de rust van de nacht over ons mooie dorp Glanerbrug. In de verte hoorden we nog soms een waakhond blaffen op een boerderij. Af en toe het gesjerp van een krekel. Maar verder was er de behaaglijke rust en stilte in het dorp.

Eleonora liet ze zich noemen, geloof ik. Eleonora was de zangeres van de boerenkapel. Deze kapel speelde meer Egelandermuziek. Elionora was heel bekend in het dorp. Het was ook inde tijd dat Olga Lowina op haar hoogtepunt was. Elionora deed voor Olga niet onder.

De boerenkapel was onder meer ontstaan toen een gedeelte van, ik denk het corps 'Kunst naar Kracht' een actie hield om eieren te verzamelen voor de bejaarden in het dorp. Er werden toen van die boerenpolka liedjes gespeeld. Maar ook 'Wilhelmina' richte een boerenkapel op. Dat werd 'De Jongs oet't Ven.' Elionora werd de zangeres. En was Klaas de Kamper niet de eerste dirigent? Klaas trok de gekste gezichten naar het publiek als hij op de bhüne stond te dirigeren. Het publiek vond dat prachtig. Op het Bultserve werd ook een keer opgetreden. Bij welke gelegenheid weet ik niet meer. Mogelijk in de zelfde feestweek. De ouders van de zangeres waren er ook. De vader van Eleonora zei tot de zangeres: Ku’j nog een keer dat mooie liedje zing’n, joe’n Mo wil naor hoes hen, maar ze wil dat nog ne’n keer heur’n. Aldus gebeurde het.

Er was in die feestweek ook een kermis op het Bultserve. Hoewel mijn zakgeldbedrag niet erg hoog was, mocht ik wel van mijn ouders er naar toe. Zij het met een kleine financiële tegemoetkoming lukte dat wel. De draaimolen vond ik wel het mooiste. Ik ging daar het meeste in. En, het koste maar tien cent, en dat paste mooi bij mijn toch wel magere budget. Maar een keertje naar het steile wand rijden vond ik ook wel mooi. Maar daarna lonkte de draaimolen weer. Nog maar een keertje dan. Het kon er volgens mij er nog wel af. Maar, owee, toen de draaimolen volop in beweging was kwam de eigenaar om de tien cent te innen. En…. ik had maar zeven cent.

‘Ie hebt dree ceent te weinig, zei hij. Ie mot der dree ceent bi’j doo.’

Ik zei, ‘ik heb nie meer bi’j mie.’

‘Dan gao ie maar gauw naor huus om dee dree ceent op te haal’n, zei hij.

Ik heb de draaimolen mooi laten uitdraaien. Daarna was er voor mij de lol er af.

Op een drafje ben ik naar huis gelopen.

In de Bentstraat zat een man, met zijn familie, voor het huis te genieten van de zomeravondschemering.

‘Waorum loop ie zo hard, heb ie joen geeld op veur de kermis? Mo’j weer geeld haal’n bi’j joen Va en Mo?’

Ik zei jao. Maar ik rende hard verder.

Toen mijn Opa en Oma Bunskoek in de Beekhoek, 40 jaar waren getrouwd kwam Kunst naar Kracht een serenade brengen. Bij meester Bijsterbos hadden ze allemaal de fiets neer gezet. Vanaf daar marcheerden ze door het droge mulle zand in een grote stofwolk naar het feest. In de boomgaard brachten ze de serenade. Opa en Oma zaten in het mooie witte houten tuinmeublement. Na de serenade was het de keuken in voor een glas bier. In de kamer kregen ze een rokertje. Door de voordeur, die aan de zijkant van het huis zat gingen ze weer naar buiten, om vervolgens weer af te marcheren naar de fietsen. Een grote stofwolk achterlatend.

Een neefje van mij, Egbert Bunskoek, speelde mee in het korps.

Deze Egbert Bunskoek is later op 24 – 6- 1959 op bijna 19 jarige leeftijd verdronken in de Maas bij Roermond. Dat was tijdens de militaire oefening, Pantha Rei ( Alles Stroomt). Egbert Bunskoek is in Glanerbrug met militaire eer begraven. Zie ook op: http://hennepe.jouwweb.nl/in-memoriam-egbert-bunskoek

 

 

In Glanerbrug stond de tijd even stil. Deel 2.

 

 

SPEELGOED, KOEK OP DE SCHOUDER, EEN WATERDICHT PAK, MAAR GEEN WATERDICHTE SCHOENEN, EEN SPOOKJE, EEN SCHOOLMEESTER, EN EEN DANSENDE AGENT. GILLENDE BAKVISJES. EN KURKEN KONTJES.

 

Speelgoed maakten wij vrijwel altijd zelf. Van een knoop en een touwtje maakten we een snorrebot. Klosjebreien ( punniken) deden we met lege garenklosjes. En een tolletje maakten we van een leeg houten garenklosje. Dat sneden wij door het midden. Een rond houtje er in. Een puntje er aan slijpen. En klaar was het tolletje. Een houten spoel uit de textielfabriek gebruikten we als plof ( proppenschieter). De stamper maakten we zelf.

Een stukje touw van een meter, twee kastanjes aan het eind, een lus iets uit het midden van het touw, en we lieten de kastanjes de één links om en de ander rechtsom draaien. Tegen elkaar in dus.

Een schroefdeksel van een jampot. In het midden een gaatje. Touwtje erdoor, en we hadden een hondje aan touw. Het dekseltje liep namelijk op z’ n kant met ons mee. Mijn vader maakte een paar kleppers van eikenhout. De onderkant brandde hij een beetje op het gasstel. Daardoor klonken ze wat harder. En klepperen maar. We hebben er wat af geklepperd. Hoepelen deden we met een oud fietswiel. Een hengel kopen om te gaan vissen was er niet bij. Maar geen nood. We maakten zelf wel een hengel. Een bonenstok was goed genoeg. Wat naaigaren, een kurk en een kippenveer als dobber, een veiligheidsspeld als haakje en klaar was onze hengel. Maar een echte visser was ik niet hoor. Naar de eigengemaakte dobber turen daar had ik geen geduld voor. Maar uren stilzitten aan de waterkant wel. Er is dan soms veel te zien.

Maar voor echt speelgoed konden we terecht bij de Gezusters van der Straat. Hoek Schoolstraat - Rijksweg. Of bij Jelle Biemold ( de Duutse winkel)vlak bij groenteboer Dapper. En ook nog bij Andries van Veen.

Vliegers maakten we ook zelf. De stokjes haalden we uit het Schipholtbos. Of van het Hokkiesveld. Een oude krant diende voor vliegerpapier. En voor het plaksel gebruikten we een gekookte aardappel.

Een echte vliegenmaker was dacht ik Gijke of Geike Bremer. Die stuurde hele poppen of vliegtuigen de lucht in. Bremer woonde toen even voorbij het café van Richters.

 

Moeder bakte veel in die tijd. Koekjes bijvoorbeeld. Als het deeg was uitgerold met de deegrol diende een borrelglaasje als mal. Je kreeg dan mooie ronde vormpjes. Dan gingen ze op de bakplaat van het bakfornuis in de keuken. Als er cake werd gebakken moesten we altijd zachtjes lopen, want anders zakte de cake in. Maar mislukte cake vond ik wel het lekkerst.

Ook als ik jarig was werd er getrakteerd op school. Ulevellen dus. En voor de meesters en juffrouwen een paar eigen gebakken koekjes.

Moeder had een gewoonte om als ik jarig was een stuk ontbijtkoek op mijn schouder vast te maken. Ik moest dan proberen om het er zo af te happen. Tot mijn grote verbazing strikte de juffrouw op school er een grote papieren strik er boven op.

Glanerbrug van vroeger, het was allemaal zo gemoedelijk. Toch was dat ook wel een beetje schijn hoor. Er waren verschillende politieke partijen in het land. De stromingen waren er ook in Glanerbrug. Ik noem de P.v.d.A, De A.R. de K.V.P. de C.H.U. de V.V.D. de C.P.N.

Er was best nog wel armoede in Nederland van vlak na de oorlog. En dus ook in Glanerbrug. Maar met de Marschallhulp, dat in 1948 van start ging, kwamen we er wel boven op. Toch ging dat niet zo heel erg snel. Ik kan mij nog herinneren dat ik kleren aan had van overgordijnstof. Het was met een groen bloemmotief. Het was nog waterdicht ook. En dat vond ik nog het mooiste. Want wie ging er nou met z’ n kleren in een plas water zitten. Ik dus. Door het Marschallplan kwam het wel dat mijn ouders later wat betere kleding konden kopen voor ons.

Over de oorlogsjaren heb ik een artikel geschreven. Dat staat ook op deze website. Ik heb dat jaren geleden al eens geschreven. Om precies te zijn in 1985. Ik heb dat onlangs herschreven.

Of we nog aan kattenkwaad deden? Ja, wat is nou kattenkwaad? Niet die rottigheid van vandaag de dag, hoor. Hangjongeren waren er in die tijd nog niet. Het bleef meestal bij het belletje klingelen. Maar dat waren er niet zo veel want de gewone man had vrijwel geen deurbel. Bij de winkels in de buurt gooiden we de winkeldeur wel eens open. Dan bleef de bel rinkelen. Maar dat deden we niet zo gauw. Want het werd wel door gebrieft als bekend werd wie het deed. En dan zwaaide er thuis wel wat. In ieder geval bij mij thuis wel. Mijn vader en moeder dulden het niet dat we anderen tot last waren. Tot die ene keer. Ik kan het mij nog goed heugen. Wat was er gebeurd?

Het zal in 1946 of 47 zijn geweest. Ik had pas een paar nieuwe schoenen. En wat voor een paar. Nederland was leeg geroofd. Ook de veestapel was behoorlijk uit gedund. Leer voor schoenen was schaars geworden. Ik had een paar nieuwe schoenen gekregen van een soort geperst papier met een heleboel lak er in of zo iets. In ieder geval schoenen van een heel slechte kwaliteit dus.

In de voorkamer van de oude mijnheer Selders, tegenover het huis van schoolmeester Boswinkel, woonde het jonge echtpaar Hamer. Het waren heel lieve mensen hoor. Toch vonden wij als kwajongens het nodig om daar af en toe op de voordeur te bonzen. Mijnheer Hamer moet heel veel geduld hebben gehad met ons. Maar op den duur reageerde hij toch. En hoe! Hij stond gewoon helemaal op scherp. Zo scherp dat geen van de jongens het meer durfde om op de deur te kloppen. Alleen ondergetekende wel.

Mijnheer H stond zo op scherp toen ik klopte. Ik kon hem maar nipt ontkomen. Op lange afstand zou hij mij echter kunnen inhalen. Dus rende ik de poort in van de Sparwinkelier Moed. Achter door de tuin over het hek kwam ik op het zogenaamde zwarte paadje terecht, dat liep van de Schipholtstraat tussen de weilanden links en de tuinen van de huizen rechts. Het pad kwam uit bij schoenmaker Zephat op het Ekersdijk. Het was daar pikkedonker, en bovendien waren er veel waterplassen. Omdat ik dacht dat ik de hete adem van mijnheer H nog in de nek voelde rende ik maar door. Zoveel mogelijk de waterplassen proberen te ontwijken. Dat gelukte uiteraard niet in het donker.

Op het Ekersdijk heb ik onder een straatlantaarn mijn schoenen eens bekeken. Het zag er niet best uit. Ze waren doordrenkt, en helemaal uit model. En mijn sokken waren kletsnat. Thuis gekomen, heb ik in de bijkeuken de schoenen maar gelijk uit getrokken, en achter het gordijntje van het aanrechtkastje gezet. Ze waren helemaal vervormd. Toen ik in de keuken kwam heb ik gelijk tegen mijn moeder gezegd dat ik mij niet zo lekker voelde en maar naar bed ging.

Het was natuurlijk uitstel van straf. Want mijn moeder ontging niets. De volgende dag vond zij de schoenen. Toen zwaaide er wel wat hoor. Mogelijk de mattenklopper. Maar dat weet ik niet meer. Maar dat ik er niet zonder kleerscheuren ben afgekomen staat wel vast.

Ik heb er later best veel spijt van gehad. Want de familie Hamer woonde in de voorkamer, en ze hadden een kleine baby die moest slapen.

Een jongen bij ons in de buurt had ook wat moois uitgedacht. Ik meen dat het Joop Schuite was. Die had bij zijn moeder een oud laken uit de kast gehaald. Of van zijn moeder gekregen. Dat weet ik niet. Nou, als het dan s’ avonds donker is, dan ga je in de gang naast het huis staan met het laken over je hoofd. Je gluurt dan onder het laken door of er ook een fietser aan komt. En als dat dan het geval is dan wacht je tot de niets vermoedende fietser vlak bij de straatlamp is, en dan vlieg je vanuit het donker met het laken over het hoofd vlak voor de argeloze fietser langs over de straat. Uiteraard met een ijselijk gehuil en geschreeuw. En wij met een groepje jongens zaten iets verderop in het donker te genieten en te gniffelen. Een aantal fietsers ging dat goed. Totdat, ja totdat er iemand kwam aangefietst….. juist meneer agent dus. Gevolg was dat het aspirant spook een behoorlijke draai om de oren kreeg van de agent. En met de vermaning er bij dat het spookje zich direct uit het straatbeeld moest verwijderen.

Toen meester Boswinkel was verhuisd, kwam meester Klinkert bij de school te wonen. Vond Boswinkel het nog wel eens goed dat wij op het schoolplein speelden, Klinkert niet. Soms verscheen hij onverwachts op het toneel. Het was dan lopen wat je lopen kon. We hebben het wel eens mee gemaakt dat we snel konden vluchten door op het afdak van de school te klimmen. Zo kon hij ons niet vinden.

 

Toch heeft hij mij één keer te pakken gehad. Op een zondagmiddag waren wij aan het cowboytje spelen. ‘Daor kuump Klinkert an,’riep een van de jongens. Allemaal stoven we een kant op. Ik de verkeerde kant op natuurlijk. Recht op hem af. Ik kreeg een enorme draai om mijn oren. Meester Klinkert tolde er zelf van in het rond. Maar het gekste was dat ik er niets van voelde. Ik had mijn bivakmuts op. Die droegen jongens toen wel eens. Ik had wel een warm oor. De tweede dreun heb ik maar niet af gewacht.

Meester Klinkert had ook een zoon, die heette Piet en een oudere dochter Ankie?Met Piet heb ik wel eens gespeeld. Piet was een paar jaar jonger als ik.

We waren ook eens een keer, zonder Piet Klinkert, aan het voetballen op het plein achter de school. Er waren toen ook grote jongens bij van 18 a 20 jaar. We waren met ruim tien man. Ook de oudere jongens zoals Jan ter Heide, Menne de Jong en Piet de Lange geloof ik. Op een gegeven moment kwam er een politieagent het schoolplein oprennen. ‘Hier die bal,’riep hij. Maar dat deden wij uiteraard niet. We hebben de bal toen maar naar elkander over gegooid. En de agent maar springen om de bal proberen te vangen. Maar hij kreeg de bal niet. Wij hadden er reuze schik om. De agent is maar weg gegaan. Ik zal toen een jaar of elf, twaalf zijn geweest. s’ Avonds in bed moest ik er onder de dekens nog steeds om lachen.

Later, ik zal een jaar of dertien zijn geweest, waren een paar kinderen die wat jonger als ik was met een spelletje bezig. ’s Avonds in het donker aan een touwtje een oude zwarte sok onder het lamplicht doortrekken als er een fietser aankwam. De mensen dachten dan dat het een soort rat kon zijn. Maar op een of andere manier lukte dat niet. Op een of andere manier probeerde ik het een keer. Nu ging op dat moment net de gymnastiek uit. W.I.K. zat toen in de school bij ons in de buurt. Een grote groep Bakvisjes ( meisjes van een jaar of vijftien) kwamen er op de fiets aan gefietst. Feilloos trok ik het touwtje onder het lamplicht door. Een hevig gegil en geschreeuw was het gevolg. Ineens werd het touwtje uit mijn handen gerukt. Bij het volgende lantaarnlicht versterkte het gegil zich. En bij de volgende straatlamp weer. Tot ver in de Schoolstraat zette het gegil zich voort.

Wat er was gebeurd? Het touwtje met de sok er aan was aan een van de fietsen van de bakvisjes blijven zitten. Klaas Belt, onze buurman, had het niet meer van het lachen. Dus bakvisjes van 2 a 73 jaar jong, als je dit leest anno 2007, ik was het die jullie de stuipen op het lijf heb gejaagd.

Toch vernielden wij niets. Dat kwam gewoon niet in ons op.

Hangjongeren in die tijd? De benaming kenden we nog niet in die tijd. Laat staan dat ze er waren. De wat oudere jeugd van 14 of nog ouder was s’avonds bek af van het werk van overdag. Dat is het probleem van de hangjeugd van vandaag. Men verveelt zich tegenwoordig. Daar hadden we vroeger geen last van.

Mijn vader kon hele spannende verhalen vertellen over zijn jeugd. Wat die allemaal al niet had mee gemaakt. Hij had met leeuwen en tijgers gevochten, en met olifanten. En altijd kwam hij als overwinnaar uit de strijd. Het was pure fantasie. Maar voor de kinderen uit de buurt was het heel echt. Het mooiste verhaal is mij dan ook altijd bij gebleven.

Op een keer vroeg een jongen uit de buurt aan mijn vader: ‘Buurman ku’j nog een mooi verhaal vertel’ n over vrogger. Ik vin da altied zo mooi.’

'Ik heb oe einglijk alles al verteld mijn jong. O, nee wocht es efkes, dat ene nog nie over die zwempartij. Nee, dat hek oe nog nich vertelt,’ zei mijn vader. ‘Maar dat is wa heel spann’d heur. Ik geloof nie dat oe dat mot vertel’n zo vlak veur de nach. ‘Ach zei de jongen, dat gef ja nie, ik bin helemaol niet bang heur.’

‘Nou, goed, zei mijn vader, vooruit dan maar.’

‘Mo’j goed luustern. Vrogger he. Vrogger hadd’n alle kinder van Glanerbrug een kurken kontje. Dat was wa makklijk want wie blee’m dan mooi driem’m in de Glanerbeek. Alle kinder hier oet de buurt dreem’m dan mooi op het water. Wie dreem’m de hele Glanerbeek of. Wie ging’n hier bi’j Schuitemaker de beek in, en bi’j de grens ging’n wie de weer oet. Wie meuse’n dan wa weer hier noar toe loop’n. Maar dan ging ut weer van veur’ n of an.'

'Hadd’ n dan alle kinder een kurken kontje’, vroeg de jongen?

'Ja, alle kinder hadd’n een kurken kontje. Het hele dorp Glanerbrug had dr een. ‘Mien Va en Mo ook’?

‘Nou, dat is niet helemaol woar’. Joe Mo wel. Die had wel een kurken kontje. Maar joe Va niet. En joe Va kon ook niet zwem’m. Hij had pech natuurlijk. Hij von dat wel verveelnd, want ik dreef met joe Mo an de haand mooi op het water. En joe’n Va liep hellig langs de kaant van’t water hen en weer te keer goan natuurlijk.’

De jongen geloofde het heel stellig. Hij heeft het thuis verteld. Later begreep hij dat het pure fantasie was van mijn vader. En …. vanaf dat moment geloofde hij andere verhalen toen ook niet meer.

 

 

MENSEN UIT DE BUURT.

EN GERBRAND VAN VEEN EN HET HONDJE VAN DE FAMILIE RHEE.

 

 

Op 163, ten noorden van de school, richting het dorp, woonden de familie Willem en Aaltje Verbeek – van Soest, met de kinderen Henk en Dirk. Willem en Aaltje dansten vaak de Drikusman in de kamer. Voordat Willem getrouwd was met Aaltje van Soest, woonde hij daar met zijn moeder en broer Piet. Mijn vader en moeder zijn daar eens een keer op een avond op bezoek geweest. Piet had een grote sigaar aan toen ze kwamen, en zat in de krant te lezen. Maar hij had de krant op de kop. Piet kon namelijk niet lezen. Later woonden daar Hennie en Jantje Röwer – ter Heide, met kinderen. Op 161 het grote gezin van A. Wip, deze kinderen heetten Frans, Dinie, Nol, Dirkje, Rona, Theo, Hille Freek, Leida, Wim. Daar konden ze allemaal goed zingen. Soms zaten ze allemaal op de stoep te zingen. Hille is vrij jong overleden. Op 159 de Bets en Marie ter Heide met de kinderen Henk, Jan, Gijsbert, Thijs, Marietje, Joop, Alie en Teun. Henk heeft, dacht ik in een Duits concentratiekamp in Polen gezeten. Jan is vrij jong overleden. Hij was geloof ik rangeerder bij de spoorwegen. Vermoedelijk is hij bij het rangeren verongelukt.

Op 157, nog voor de oorlog, mijn oom en tante, de familie Kees en Jans Bunskoek met mogelijk nog dochtertje Betsie, daarna Evert en Trijntje Postma - Huisman met de kinderen Jettie en Annie. Evert hoestte altijd als hij van binnen naar buiten ging, en ook als hij van buiten naar binnen ging. Jettie is een paar jaar geleden overleden. Ze woonde in Wageningen. Zij was getrouwd met Anton Looyen. Annie woont nog aan Glanerbrug. Later woonden daar Klaas en Corrie Belt – Stip, met dochter Riekie en zoon Jan. Wij, mijn vader en moeder, Hannes en Masje van de Haar - Bunskoek, met Cobie, ik, Bert en Bea woonden op 155. Op 153 de familie Thijs en Liese de Leeuw met de dochters Pauline en Gusie en ? Later Willem en Riekie Hovestad met zoontje Henrie, weer later de familie Rein en Lutske ter Heide met dochter Jantje en zoon Hennie. Op 151 de familie Dirk en Aaltje de Graaf – ter Heide met dochter Minie en zoon Dirk. Daarna Henk en Trui Beugelink met ( Bennie overl) Hillie, Bennie. Daarna de Hendrik en Zwaantje Bakker met de dochters Annie en Grietje. Op 149 de weduwe Ziel met Jan, Bennie en Aaldert. Deze zijn vlak na de oorlog verhuisd naar Aalten. Jan is vrij jong overleden. Bennie is inmiddels ook overleden. Aaldert leeft nog en woont in Winterswijk. Daarna de familie Ree of Rhee met kinderen, de dochter heette Riekie, daarna Freek en Kinge Bruinsma met Arie, Albert en Wobbe. Freek werd door mijn broer Bert ‘cowboy Jimmy’ genoemd, vanwege de hoed. Op 147 de familie Fij of Fije met Joop, Geert en Dienie en mogelijk nog meer. Deze familie is later geëmigreerd. Daarna Wolter en Sjouwkje de Ruiter - Mulder met Roelof en Ria. Op 145 de familie Luuks en Jans Lof - Boxem met Margje, Klaas (broer) en Nettie Op 143 de familie Jan en Niesje Schonewille en dochter Gerda. !41 de familie Jansen, dochter Leida. Op 139 de dames Aaltje en Hendrikje Hoving of Hovink. Deze noemden wij de twee wezen. Op 137 De familie Wijma met zoon Rindert. Daarna Jan Gorissen en echtgenote. 135 de familie Oosterhof met Jaap, Wolter, Henk en Mientje Op 133 de familie Rozeboom met Koos en Wieger. Op 131 de familie Reijnink, of Rijnink, of Reinink een paar dochters en zoon Bennie. Het fraaie huisje van deze familie is afgebroken ten behoeve van een verbindingsweg naar de nieuwbouw.

Naast nummer 131 lag de inrit van het weiland van boer Overink. Vanaf deze inrit tot aan het pand van de familie Witting lagen allemaal volkstuintjes.

Tegenover ons ken ik de namen wel, maar niet de bijbehorende huisnummers.Wel dat Gerbrand van Veen tegenover ons woonde. Gerbrand was al een oude man van ongeveer tachtig. Op een keer, Gerbrand stond aan de voorkant naast het huis de straat in te kijken. Kwam opeens het takshondje van de familie Rhee luid blaffend op hem af. Gerbrand, die niets van het luid keffende hondje moest hebben, maakte een trappende beweging naar het hondje. Niet om hem te raken hoor. Maar om het weg te jagen. Maar, o wee, de pantoffel van Gerbrand vloog uit en kwam in de dakgoot van zijn eigen huis terecht. Evert Postma heeft hem er s’avonds uit gehaald. Gerbrand van Veen woonde niet alleen. Zijn zuster de oale vrouw Dolstra of Dalstra woonde er ook met dochter Margje. Margje haar moeder had altijd een hoofddoek om. Later de familie Wobben met zoon Jan. Naast Gerbrand, richting het dorp woonde Gerard van de Scheur. Gerard was een bekende voetballer bij Eilermark. Hij speelde in de achterhoede. Gerard is niet oud geworden. Ik meen 47 jaar. Hij leed aan kanker. Zijn vrouw heette Nel. Ik moest er van mijn moeder wel eens soep brengen. Daarnaast de familie Schuite, met Joop, Janneke en Bert. Die zijn later verhuisd naar Goor. Daarnaast de schoenmaker Budding met zijn vrouw en zoon Anton? Daarna de familie de Ruiter van 147. Dan de familie Manden met dochter Jantje? En zoon Piet. Piet speelde klarinet. Ik dacht dat hij speelde in het korps Juliana. Dan Hannes en Koba of Coba Groters met dochter Cobie. Dan de familie Bernhard en Griet Bennink met de dochters Hinke en Grietje. Bernard was voorganger bij de Vrije Zendingsgemeente in het klompenkerkje Eben –Haezerkerkje aan de Schipholtstraat. Daarnaast de familie Wolter Dapper en zijn vrouw en dochter Geesje en? Die woonden aan de kwekerij van de familie Bonne en Miete Kraak en dochter Miete en zoon Volker. Naast Kraak woonden de familie Brouwer. Daarna weet ik het niet meer. Maar een paar huizen verder was de slagerij van Rikus en Zus van Veen. Met daarnaast het stoffenwinkeltje van Boerichter. Boerichter had maar één arm. Maar het afmeten van de lappen stof en elastiek ging hem handig af. Aan de buitenmuur hing ook de rode brievenbus van de P.T.T.

Terug naar Gerbrand van Veen. Naast het huis van Gerbrand was een open ruimte. We hadden dus ook aan de voorkant een mooi uitzicht naar Enschede. In het eerst volgend huis woonde Nico en Renske Beute – Moed. Voorin woonde een voor mij een onbekend echtpaar. Maar ook hebben daar Aaltje en Willem Verbeek gewoond. Daarnaast de weduwe Willemsen met dochter Tineke en zoon Karel. Tineke is later getrouwd met ene Toon?

Ook was er mogelijk nog een dochter van hen in het klooster.

Daarnaast voorin de Familie Noordhuis met dochter Marietje. Marie is later getrouwd met Harm Moed van de Sparwinkel. Marietje had een rood kinderfietsje. Is dat niet door de Duitsers gevorderd Marie? Achter woonde Harm Kraak.Harm Kraak was een weduwnaar. Hij was getrouwd met Leida Goolkate. Uit dit huwelijk is een dochtertje Hendrina geboren. Hendrina was 2 jaar oud toen haar moeder, Leida Goolkate, overleed. Hendrina is toen opgevoed door haar tante, oom, en nichtje Janna Reuvers. Hendrina is later getrouwd met Jan Langkamp uit het Aamsveen. Hendrina Langkamp - Kraak is in 2000 op 81 jarige leeftijd overleden. Janna Reuvers overleed in 1999. Harm Kraak overleed in 1974. Ik weet niet of er nog een pand tussen zat. Maar aan de andere kant van het blok woonde Hendrik Reuvers met zijn vrouw, en dochter Janna. Dan kreeg je de winkelier I Moed. Zoon Harm hielp ook al vroeg mee in de winkel. Op een keer kwam er een vrouw in de winkel. Ze zei: ‘Harm heb ie nog iets veur de plet?’ Ze had hoofdpijn. Naast Moed woonde de familie v. d. Berg. Die hadden drie zoons. Klaas, Roelof en Gerrit. Gerrit had later een bouwbedrijf of zoiets. Roelof meen ik ook. Daarnaast woonde de familie Fij of Fije. Daarnaast in de voorkamer Bernard en Miete van de Ende – Kraak, met dochter Antje. Daarnaast onbekend. En daarnaast de oude Selders. Mogelijk ook Snelders.

Verderop naar het dorp toe had je de namen zoals O. Hakse. Witting, Huisman, Krikke, van Veen, Snijders, Mientjes, Aloserij, v.d. Leest, Westra, Schelhaas, Schuurman, de Ruiter of Ruyter. Mijn welgemeend excuus als ik de namen niet feilloos heb geschreven.

 

 

TWEE KEER EEN NAT PAK, DAT IS VRÖG NAOR BERRE MENNEKE. VOER HALEN BIJ SCHELLING IN LOSSER, EN EEN LEUK TREINTJE.

 

 

Voorbij Selders, op de hoek van de Schipholtstraat – Keppelerdijk lagen wat volkstuintjes. Mijn vader had er ook een. Wij hielpen vaak mee. Pa maakte de kuiltjes voor het poten van de boontjes. Dat deed hij met het handvat van de schop. Wij moesten daar dan drie of vier boontjes in doen.

Nog leuker was de hoge berg zwarte grond van een paar meter hoog die er lag. Je kon er zo lekker van af rollen. Totdat… ja totdat ik een keer te ver rolde. In de sloot dus. Ik was kletsnat. Gauw naar huis dus voor schone kleren. Daarna snel weer terug naar de bult. Het was een dergelijk mooi spelletje. Totdat… juist, weer in de sloot. Weer kletsnat.

‘En now bliev hij in huus. Bin ie now helemoal gek wod’n? Ik heb helemoal gin skone kleer’n meer veur oe,’zei mijn moeder. Hier doo dee oale kleer’n mar an. Mar ie goat doar niet met de stroat op dat zak oe wel vertell’n. Och, och hoe krieg ik die boel weer skoon. En vanoamd goa ie wel vrog noar berre menneke. Dat zak oe wel vertel’n,’ zei mijn moeder.

Elke middag moest ik naar Wagenvoort om brood te halen. Totdat mijn jongere broer Bert deze taak voor mij waarnam. Als hij thuiskwam uit school dan riep hij al van verre: ‘Mo’k stoet haal’n?’ En als hij weer een poosje later weer thuis kwam met het gekochte brood, dan kon je er steevast van op aan dat de korsten er voor een deel af waren gepeuterd. Bert was toen Bertie.

Kippenvoer en ochtendvoer haalden wij altijd bij de firma Schelling in Losser. Dat wil zeggen dat ik dat zo om de veertien dagen moest doen op mijn fiets. Van beiden 10 pond. Zo toog ik dus om de veertien dagen op de fiets naar Losser. Een fiets waarvan het zadel en de lampenkop bij elkaar werd gehouden door weckringen. Vanuit de Schipholtstraat door de Schoolstraat, achter het Heersche langs door de Bentstraat, naar de spoorwegovergang. Soms kwam er wel eens een goederentrein langs met zo’ n grote stoomlocomotief. Voorbij de spoorwegovergang was ook een afslag van het goederentreintje naar van Heek in Losser. Dat lijntje liep over het Bulserve, achter het land van de boerderij van Heersche langs. Net even voorbij het café van Dikke Toon, kwam het uit op de zandweg in de Beekhoek. In een sukkelgangetje ging het dan naar Losser. Onderweg luid toeterend als het vlak voor de woninkjes langs ging. Glanerbrug en Losser hadden dus een treinverbinding met elkaar. Jammer dat het nooit is gebruikt voor personenvervoer. Wel door mijn jongere broer Bertie. Hij ging over de spoorbielzen helemaal naar de Beekhoek, waar opa en oma Bunskoek woonden. Ik moest dus op mijn fiets naar Losser om voer te halen. Ik fietste langs het huis van Opa en Oma Bunskoek, en van Ome Kees en Tante Jans. Voorbij de boerderij van Keizer ging ik dan links af. Helemaal binnen door naar Losser. Het was een prachtige omgeving. Mooie bossen. Eigenlijk is er buitenaf veel meer te zien dan in de grote stad. Het buitengebied heeft een heel aparte bekoring. Ik zag altijd heel veel. Alles boeide mij. De natuur, het vee in de weilanden, de boerderijen.In Losser kocht ik dan op een stoffige de stoffige meelzolder van Schelling mijn tien pond ochtend en kippenvoer. Met mijn vrachtje achterop de fiets zeulde ik dan weer naar Glanerbrug. Voor de verandering fietste ik nou maar eens langs de Dinkel richting de Glane. Voor de Glane ging ik dan rechtsaf naar de Beekhoek. Bij Ome Kees en Tante Jans Bunskoek ging ik dan wel eens een kijkje nemen. Ik kreeg dan wat te drinken. Ome Kees was meestal naar het werk. Tante Jans was een lief mens. Je kon daar mooi spelen op het erf, en in de bosjes. Daarna ging ik naar Opa en Oma. Daar kreeg ik kandijsuiker. Opa had ook veel dieren. Schapen, kippen en varkens. Er was altijd wel wat te zien. De boomgaard, de aardbeien en frambozen. Als we vroegen mochten we er soms wel van plukken. Hoewel het leek of in die periode de tijd even stilstond moest ik op een gegeven moment toch weer naar huis. Tegen etenstijd was ik dan weer thuis.

 

DE BUURTREISVERENIGING, TWEE BIER VOOR 1DUITSE MARK, EN GUSIE DE LEEUW, TOCH VERSCHILLEN IN HET DORP.

 

 

Er was ook een buurtreisvereniging. Nico Beute was de penningmeester. En een hele goeie ook. Er gingen er heel wat mensen mee. Er zijn heel wat reisjes georganiseerd. Jan Goris, zat ook in het bestuur. En ene van Vries? Die woonde in de buurt van het winkeltje van Boerichter. Die hadden ook een zoontje die Klaas heette en een dochtertje Grietje?

Ik meen dat ik één of twee keer ben mee geweest. Duitsland was ons reisdoel. In Essen hebben we de villa van de familie Krupp bekeken. Een paar weken daarvoor hadden wij bij ons thuis bezoek gehad van onze oude buren Thijs en Liezen de Leeuw. Ook hun dochter Gusie. Gusie had graag een Hollandse man. Ik heb toen verteld dat wij met de reisvereniging naar Essen gingen. Gusie was wel te vinden voor een afspraakje, dus werd dat geregeld. Bij de ingang van het park van de familie Krupp.

Maar tijdens het reisje was ik dat helemaal vergeten. Ik had nogal wat gekocht aan kleine souvenirs, en een ansichtkaart. Mijn budget als jongen van 16 a 17 jaar was in die tijd nog niet zo denderend. Ik had op een gegeven moment nog maar 1 Duitse Mark over.

Toen wij in het park van de familie Krupp rondliepen riep Trijntje Postma - Huisman mij. ‘Dr steekt een méchien begin bi’j de poort van de ingang van ‘t park. Zee möss joe hebb’n,’ zei ze. En tot de reisgenoten die bij haar waren mompelde ze: ‘Wat sol hij mott’n met dat vremde wicht? Zol zien va en mo daor wel wat vanof weet’ n? Ik kreeg een kleur als vuur. Gusie, ik was haar helemaal vergeten.

Gusie stond er echt. We zijn op een terrasje gaan zitten. We dronken allebei een glas bier. We hebben daar een uur mee moeten doen. Ik kneep hem best een beetje. Ik had immers nog maar 1 mark. En wie weet wat dat bier wel niet kost. Na een uur heb ik afgerekend. Het koste… 1 mark. Daarna heb ik afscheid genomen van Gusie. Ik heb ze nooit weer gezien. Ik had, ofschoon Gusie wel een aardig meisje was, geen enkel belang bij Gusie. Ze was nog ook twee jaar ouder als mij. Ik zou het moeilijk hebben gevonden om later een vrouw te hebben die mij als peuter nog op de pot had gezet. Jaren later heb ik mijn huidige vrouw Betsy de Graaf ontmoet. Een echte Friezin met een Spaans temperament. Daar ben ik al 45 jaar verliefd op.

Of Gusie ooit mit ein Holländische man ist geheirattet, dat weet ik niet.

Terug naar de Buurtvereniging. Op een andere reis, ook naar Duitsland, bleven wij in één of andere stad, mogelijk Munster, wat rondhangen. Het was in een cafeetje wat heel erg saai was. We hebben daar als buurtvereniging de boel behoorlijk opgevrolijkt. Dat ging ons ook wel goed af. Freek en Leida Wip waren echte gangmakers. Met hun sombrero’s op en hun gitaar zongen ze liedjes van het toen heel bekende cowboytrio de Chico’s? Zoals: ‘Koel helder water.’ En ‘High Noon’ passeerden de revue. Maar ook liedjes van andere artiesten werden er ten gehore gebracht. Ook de tweeling van de familie van der Leest waren in ons midden. En dat betekende uiteraard dat het opera lied Tiritomba door één van hen op de planken, in dit geval, op de stoel werd gebracht. Of was het nu de tafel. De andere helft van de tweeling was er op dat moment niet bij. Deze tweeling zaten die niet op het achtergrondkoor van het operagezelschap van Forum uit Enschede?

Hoe dan ook. Het werd een hele gezellige avond. Ook toen we nog een jodelaar in de figuur van Wolter Oosterhof in ons midden hadden. Een gezellige avond ook voor de kastelein ( gastwirt). Want van verschillende kanten kwamen de mensen op de vrolijkheid af. De kassa rinkelde behoorlijk. Zo hadden we dan gezamenlijk, de Duitsers en de Nederlanders, een genoeglijke avond.

Eenmaal per jaar was er een feestavond bij café Richters. Dan was het groot feest. Het aantal bonnen per persoon bedroeg 9 stuks Mijn vader had weet niet hoeveel consumptiebonnen. En mijn aanstaande zwager Wolter Evers ook. Ach, die vrouwen hadden wel genoeg aan twee advocaatjes. Mijn vader Hannes en a.S zwager Wolter Evers hebben zich wel over de rest van de bonnen ontfermd. Met gevolg dat mijn vader s’ avonds laat nog in zijn ondergoed om het bed heen danste. En Wolter zong in het middennachtelijk uur het hoogste lied met: ‘Ooohh heieieideroosje, wat ben je mooi,’ voor het open slaapkamerraam van de overloop.

En bij een andere gelegenheid, een verjaardag bij Rein en Lutske ter Heide, presteerde mijn zuster Cobie het om de fietszadels van de visite andersom te draaien. En dan s’ avonds laat maar afwachten hoe het afliep.

Het Glanerbrug van vroeger was zo gek nog niet. Het was er gezellig. Men leefde nog met elkaar mee, in droeve en vrolijke tijden.

Natuurlijk waren er wel verschillen. Ten noorden van de Rijksweg ( de Straot) woonden over het algemeen veel Rooms Katholieken. Ten zuiden van de Gronausestraat over het algemeen Protestanten. Gereformeerd of Hervormd.

De zondagse kerkgang van de kerkgangers vond ik altijd heel mooi. Hoewel wij bij ons thuis niet kerkelijk waren werd er bij ons wel eens over gepraat. Mijn ouders waren niet onverschillig. Er werd wel eens geluisterd naar een radiokerkdienst. Ook was bij ons het Jo Vincentkwartet bekend, en later de bariton Kees Deenik.

Ik vond het altijd een mooi gezicht, al die gezinnen die opgingen naar Gods huis. De families van Urk, Schuitemaker, Hol, Doeve, Fij, van de Berg, Schuite, Manden, Budding, Bennink. Gerbrand van Veen, Margje en moeder Dolstra, Groters, Dapper, Postma. Dat waren zo maar een paar bij ons in de buurt. Maar ook van de Keppelerdijk en Broekheenseweg en uit het Aamsveen kwamen ze vaak lopend om naar de kerk te gaan. Hele rijen trokken aan ons voorbij. Tweemaal per dag. Tweemaal heen en tweemaal terug.

Ik heb eens een keer staan luisteren buiten aan de kerkdeur naar het psalmgezang en het orgelspel. Ik vond dat heel mooi. Dat en nog veel meer heeft er toe geleid dat toen ik zo rond de twintig jaar mij bij de hele lange rij kerkgangers heb gevoegd. Zij het, dat ik naar het bovenzaaltje van de openbare bibliotheek ging. Daar zetelde toen de gereformeerde kerk (vrijgemaakt) van Glanerbrug.

De kerkgang is er nu ook nog wel. Maar wel beduidend minder. Ook valt het nu niet op omdat men meestal met de auto gaat.

Mijn ome Albert Kooi was ook gereformeerd. Hij kwam een keer een blaadje brengen. Dat heette: ‘De blijde Boodschap.’ Het koste zoiets van 23 cent. ‘Ik kom de bliede bodskap van dree en twintig ceent breng’n,’zei hij. Oom Albert was een beetje een zoekende. Hij kwam ook wel eens in de gereformeerd vrijgemaakte kerk.

 

Als je gereformeerd was gingen de kinderen naar de Groen van Prinstererschool in de Schipholtstraat. Was je Hervormd of zoiets dan was het de C.V.O. school in de Schoolstraat. De school van meester Kwant. Was je niets, of bijna niets, dan zat je op het openbaar onderwijs van meester van der Vlugt. Was je Rooms Katholiek dan zat je op de St.Gerardus jongensschool, of de Mariameisjesschool.

Op de openbare school kregen wij ook catechisatie. De openbare school was het toen verplicht om dat te geven. Het was evenwel niet verplicht om daar naar toe te gaan. Ik vond het eerst wel interessant. We kregen les van dominee J. Lasschuit van de Nederlands Hervormde Kerk uit Glanerbrug. Ik vond met name de verhalen uit het Oude Testament heel mooi. Mooie verhalen van David die de reusachtige Goliath versloeg met een slinger en een steen, Simson die enorme sterke man, en in het Nieuwe Testament van Jezus die heel veel wonderen deed. Ook dat Hij is gekruisigd.

Later heb ik begrepen waarom dat is gebeurd. Psalm 138 heb ik toen voor een deel uit mijn hoofd geleerd. Heel mooi hoor.

Meester van der Vlugt had ons ook een mooi lied geleerd om met kerstfeest op school te zingen. ‘Dona Nobis Pacem.’ We zongen het meen ik in canon. Dominee Lasschuit was heel blij verrast toen hij het hoorde.

Lasschuit is in 1950 vertrokken naar Urk. Daarna ging hij in 1954 van Urk, waar hij de 32ste predikant was in het kerkje aan de zee, naar Metslawier (Fr).

De school moest voor kinderen die geen catechisaties wilden of mochten volgen zorg dragen voor vervangende lessen. Nu had ik gehoord dat het tekenlessen waren. Dat vond ik toch wel een tikkeltje mooier in die tijd. Ik tekende namelijk graag. Dus ging ik naar de tekenlessen. Ik heb ze nog die tekeningen. Met de cijfers er nog onder. Meestal een 7, 8,9, en soms een 10.

Glanerbrug van vroeger, het bestaat niet meer. Het Glanerbrug van nu is anders. Er zijn nog wel bepaalde punten in het dorp wat nog herkenbaar is. Het winkeltje van de gezusters van de Straat, en de winkel van Heersche. De Schipholtstraat is redelijk gelijk gebleven. Maar wat is het een racebaan geworden. Het Schipholt is danig verwoest. En de landelijke rust van de Keppelerdijk is vrijwel verdwenen. Toen mijn vrouw Betsy en ik in 2004 op vakantie vanaf Boekelo via Buurse naar Glanerbrug op onze snorscooters de Schipholtstraat inreden, kreeg ik wel het gevoel weer even thuis te zijn.

 

Egbert van de Haar, Tiel. 2007.

 

 
 
'