Wat had Alpertus van Metz met Tiel te maken.
De schepen van de noormannen zullen met grotere schepen zijn gekomen in 1009. Dit is een foto van John van de Haar van de herdenking in 2009.
Een modern noormannen echtpaar in een komisch gevecht in 2009.
Van het Chronicon Tielense, of op z’ n Hollands gezegd, de Tielse kroniek, weten wij niet wie de schrijver is. In de bieb heb ik weer een boekje opgescharreld. Met weer een prachtig stukje geschiedenis over Tiel. Het is geschreven zo’ n vierhonderd jaar voor de al genoemde kroniek.
Het heet: “Gebeurtenissen van deze tijd”. Met als ondertitels: “Een fragment over Bisschop Diederik 1 van Metz. En, “De mirakelen van de heilige Walburg in Tiel”.
Dit boekje is vertaald en ingeleid door Hans van Rij, en wordt uitgegeven door uitgeverij Verloren, Hilversum.
Van dit boekje weten wij wel wie de schrijver is. Zijn naam is Alpertus van Metz. Mooi dat weten wij dus. Maar wie was hij? Was hij de Tielse koster? Of was hij een in Tiel woonachtige monnik? Weten wij van de Tielse kroniek niet wie de schrijver is, zijn woonplaatsen Tiel en IJzendoorn zijn ons wel bekend. Maar met Alpertus is het precies andersom. Misschien daarover straks meer.
Over één verhaal, bestaat vrijwel geen onzekerheid. Dat is het bijna ooggetuige verslag van de invallen van de Noormannen. Nee, niet het verhaal over Dorestadt. Dat is zo algemeen bekend. Nee, het gaat over twee overvallen op de stad Tiel. Daar wil ik eigenlijk met u naar toe. In een wat vrije vertelling van mij, is het interessant wat Alpertus daarover heeft verteld.
Die Alpertus toch. Hij vond het echt niet zo leuk in de tijd waarin hij leefde. Dat was omstreeks het jaar duizend. Vaak was je het leven niet zeker. Het was veelal moord en doodslag wat de klok sloeg. Hij ergerde zich ook behoorlijk aan de houding van Graaf Dirk de Derde van Holland in verband met de slag aan de Merwede tegen het Keizerlijk leger.
De verwoesting van Wijk bij Duurstede, getekend door Isings.
Ja, en dan die aanvallen van de Noormannen. Alpertus gruwt er nog van. Uit het noorden kwamen ze op hun ranke schepen. Ze bevoeren de woeste zeeën. Ze waren voor niets en niemand bang. De schepen waren versierd met drakenkoppen. Het leken wel grote monsters. Ook op het zeil, wat op de boot zat, was beschilderd met een kop van een monster.
Verschrikkelijk was het als de Noormannen kwamen. Rovers waren het. Alles wat ze roven konden namen ze mee. Het gejammer en gehuil van de mensen deerde hen niet. Al wie ze tegen kwamen doden ze, of namen ze mee om als slaven dienst te doen.
En dan, o dan die leus die ze riepen: ”Odin (Wodan) wint, Odin zege, Odin de eer. Leve Odin”.
Alles roofden ze weg, koren, vee, kostbaarheden zoals geld en sieraden. “Odin wint, Odin de zege”.
Maar ging het hun wel om Odin?
Met hun zware bijlen sloegen ze elke deur aan splinters. Ze drongen naar binnen in elk huis. Haalden alles er uit, doodden de bewoners, voor zover ze nog niet gevlucht waren, en staken hun huizen in brandt. En voorname mensen namen ze gevangen, om er later losgeld voor te krijgen.
“Odin zege! Vuur! Zwaard! Roof”!
Vreselijk. Alpertus weet er nog alles van. Dorestadt is geheel verwoest. Verzwolgen in het vuur. Alleen Dorestadt? O, nee hoor.Niet alleen Dorestadt. Ook Tiel. Ja, ook Tiel.
Hoor maar wat Alpertus van Metz daarover verteld. Het gebeurde in het jaar 1006.
Met grote snelheid kwam een hele grote vloot de rivier opgevaren tot voor de handels plaats Tiel.
Toen het bericht in stad en dorp bekend werd met de komst van de Noormannen, sloegen de bewoners hals over kop op de vlucht. Bijna al het bezit, op het geld na, het waren namelijk kooplieden, hebben ze aan de barbaarse vreemdelingen overgelaten.
De Prefect echter, dat is iemand met een bovengrafelijke functie, nam een verstandig besluit. Hij vreesde namelijk dat de vreemdelingen de stad gemakkelijk konden binnen dringen als iedereen op de vlucht was. Hij steeg, hoewel hij slecht ter been was, te paard, en slaagde er in om de vluchtelingen te achterhalen en tot stilstand te krijgen.
De Noormannen echter waren intussen in Tiel aan gekomen. Zij streken de zeilen. En zonder tegenstand konden ze de stad van vele goederen leeg roven en in brand steken. Ook drongen zij de Sint Walburgkerk binnen, en hebben vandaar vele kostbaarheden gestolen. Het altaar is geplunderd. Ook de misgewaden, die graaf Waltger en zijn vrouw Alberda geschonken hadden, namen ze mee.
De kerk echter hadden ze gelukkig niet in brand gestoken. Daarna hebben zij zich terug getrokken naar hun vloot.
De Prefect echter, op wie de jaren behoorlijk drukten, zond onmiddellijk boden uit naar alle richtingen. En de volgende morgen had hij een geweldige mensenmassa op de been.
Maar omdat de Prefect zelf heel slecht ter been was, kon hij onmogelijk het leger aanvoeren. Hij liet dat over aan Balderik, en aan Unroch. Unroch was een energieke man die in het leger van keizer Otto de Derde heel veel roem had geoogst in Italië.
Snel werd de achtervolging op de Noormannen ingezet.
Toen deze de Tielse troepen zagen, Maakten ze hun schepen los, en gingen er snel vandoor. Hun terugtocht leek wel op een vlucht.
“Onze mannen”, schrijft Alpertus, “vervolgden hen langs de beide rivieroevers”. Dit gebeurde tientallen kilometers lang. Er vielen daarbij aan beide zijden enkele doden en gewonden. Enkele dorpen die de Noormannen wel konden bereiken branden ze plat.
Omstreeks het midden van de namiddag sprongen ze allemaal van hun schepen, en stelden zich in een dichte linie op. Op deze manier boden ze onze troepen de kans om met hen in de slag te gaan.
“Onze mannen, schrijft Alpertus, verroerden zich niet”.
De meeste van hen hadden ook onder dwang hun huis en haard moeten verlaten. En ook al omdat velen van hen niet al te sterk waren, mede vanwege de misoogst van het jaar daarvoor, durfde de bevelhebber de strijd niet aan.
Toen de Noormannen zagen dat er niemand kwam om met hen te vechten, trokken zij zich terug naar hun schepen. Ze waren kennelijk van mening dat ze genoeg hadden gedaan om hun moed te tonen.
Zonder dat iemand hun verder een strobreed in de weg heeft gelegd, zijn ze vertokken.
We moeten hier Alpertus even onderbreken voor hij met het volgende verhaal verder gaat. We maken even een pas op de plaats. We staan even stil bij dit verhaal, en laten het gebeuren op ons inwerken.
Heel Tiel is plat gebrand. Wat moet dat op de bewoners een enorme negatieve impact hebben gehad. Eén grote brandende puinhoop. En ergens min of meer aan de rand, op een hoger gelegen gedeelte, van die puinhoop staat de kerk nog ongeschonden. Maar wel leeg geroofd. De kerk stond op de plek waar nu het plantsoen aan het Kalverbosch is.
Maar misgewaden en andere kostbaarheden kun je missen. Maar Alpertus doet daar rouwig om. Maar dat het Woord, het geopenbaarde Woord dreigt te verstikken, dat ziet hij niet.
Misschien heeft God dat er mee bedoeld om de misgewaden en dergelijke, weg te laten halen, maar de kerk te sparen.
Ik vraag mij ook wel eens af hoeveel kinderen van God, die er toen ook zijn geweest, op één of andere manier het slachtoffer zullen zijn geweest van de Noormannen. God weet het. Maar dat geld voor alle geweld in deze wereld.
Terug naar Alpertus.
Het jaar daarop, in 1007, kwamen de zeerovers weer de rivier opgevaren. Het was een enorme grote vloot van wel 90 oorlogsschepen.
Direct werd er in de stad Tiel een grote massa aan ruiters, voetvolk, en enkele schepen bijeen gebracht. Met de wapens in de hand stond de gehele strijdmacht van onze mannen aan de oever de komst van de vijand af te wachten.
De voorhoede van de Noormannen schrokken van zo’ n grote massa mensen, en van zulk een machtsvertoon, zodat ze in verwarring raakte. Ze wierpen in het midden van de rivier de ankers uit om op de anderen te wachten. Toen ze allemaal bij elkaar lagen hebben ze met elkaar overleg gepleegd. Ze durfden eigenlijk niet verder te varen. Daarom zonden zij gezanten naar de wal met het verzoek om hen vrije doorgang te verlenen. Ze lieten onze mannen weten dat ze niets kwaads van plan waren, maar dat ze graag verder wilden varen. Ze wilden dit graag in vrede doen.
Nou, na een behoorlijk overleg werd het toegestaan, en zo hebben ze op die dag de vrede bewaard.
De volgende dag zette de vloot zich in beweging om verder te varen. Enige schepen waren al reeds de rivier verder opgevaren. Toen, op dat moment, hebben een paar van onze mannen met een paar schepen, onder luid geschreeuw, de achterhoede van de Noormannen aangevallen, en hen tot de strijd uitgedaagd. Op het horen van al dat geschreeuw kwamen de andere Noormannen snel naderbij. Ze bezetten de oever met gewapende manschappen. Daardoor kwam er een grote schrik bij onze troepen, zodat die niet naderbij durfden te komen. De gehele dag kwam er vrijwel geen beweging in de fronten.
In de komende nacht staken, vermoedelijk, een groot deel van onze mannen de rivier over. Maar bij het aanbreken van de dag deed bij onze mannen het valse gerucht de ronde dat de ruiterij in een heel zware strijd was gewikkeld, en dat reeds enkele schepen waren vernietigd. Vanaf dat moment hebben zij alles op alles gezet om daar zo snel mogelijk te komen. Er klonk dan ook veel krijgsrumoer en geschreeuw. Zonder aanvoerder en ongeordend ging men op de vijand af. De een wilde nog sneller dan de ander.
Toen de vijand hen zo had gezien, deden zij een tegenaanval. Toen de onzen de Noormannen op volle sterkte op zich af zagen komen, lieten zij alle schepen achter zich en sloegen hals over kop op de vlucht. Zij werden echter te voet achtervolgd door de vijand. En elke vluchteling die werd gepakt werd gedood.
Tot zover een vrije weergave van mij van Alpertus van Metz zijn beschrijving.
Tiel zal in die tijd, denk ik zo’ n tweeduizend inwoners hebben gehad. Op zo’ n groep zal dat een enorme slachting zijn geweest.
Zo’ n tweehonderd jaar duurden de invallen van de Noormannen. Daarna werd het minder. Totdat deze uiteindelijk helemaal stopten.
Hoe kwam dat? Was het een machtig leger van een machtige keizer geweest dat hun had verslagen?
Nee hoor. Het zijn gewone mannen geweest. Zonder aks (grote bijl), speer of wat dan ook.
Ze hadden één wapen. Dat was het Woord. Gods Woord. Het waren dus zendelingen, schreef eens W.G. van Hulst sr. Anscharius en zijn helpers. Anscharius wordt ook wel eens, “De Apostel van het Noorden”, genoemd.
Geen ruw en wreed geweld van machtige legers heeft hen overwonnen. Maar het christendom. Het christendom? Nou nee, eigenlijk niet het christendom. Maar Christus zelf. Met de kracht van Zijn Geest en Woord.
En Odin…….? Wie kent hem nog? Christus komt als Triomfator uit de strijd. Hij is overwinnaar. Zijn Woord overwint alles.
Enige opmerkingen over Alpertus van Metz.
Hans van Rij schrijft van het genoemde boekje dat hij de suggestie doet dat Alpertus de Tielse koster is, en dat hij ook de Sint Walburgmirakelen heeft geschreven.
Alpertus kent in ieder geval het bisdom Utrecht als zijn broekzak. Daar speelt het grootste gedeelte van zijn geschiedschrijving zich af. Hij weet precies wat er zich heeft afgespeeld tussen Wichman en Balderik. Dat zijn ook de hoofdrolspelers. Hij beschrijft ze met een overvloed aan details. Maar ook van andere personages geeft hij de indruk best te weten waar hij over schrijft. Bijvoorbeeld van Adela vertelde hij, dat zij bij het maken van kostbare gewaden, bijna alle vrouwen in deze streken overtrof.
Hij heeft oog voor karakters.
Alpertus schrijft geschiedenis. Dat is een feit. Maar wilde hij dat wel? Had hij niet meer een zedentraktaat op het oog? Immers in het gehele werk wordt geen jaartal genoemd.
Hans van Rij schrijft in zijn inleiding: “Alpertus’ pen is met hem op de loop gegaan en de eigenlijk bedoelde moralistische verhandeling is onder het schrijven onwillekeurig tot een relaas van historische gebeurtenissen geworden. Alpertus levendige schrijftrant is hiermede debet aan. Hij is een boeiende schrijver”.
Waar hij over schrijft? Over alles. Zoals over de Noormannen. Over de graaf Ansfried. Die was volgens de Tielse kroniek graaf van Teisterbant. Deze moet een enorm rechtvaardigheidsgevoel hebben gehad. Noch door schenkingen of gunsten was hij te beïnvloeden. Als hij sprak dan hing iedereen aan zijn lippen Hij was ook heel rechtvaardig in zijn spreken. Zeer hoog geplaatste mensen, zoals rechters, vroegen hem vaak om raad in netelige kwesties. Ook woonde hij vaak besloten keizerlijke vergaderingen bij. Zijn gezag en aanzien was zo groot, schrijft Alpertus, dat buiten zijn advies om zelden iets belangrijks werd besloten.
Op de rovers van Brabant was Ansfried zeer gebeten. Voornamelijk hun hoofdman. Alpertus wil zijn naam niet noemen. Maar uit een noot weten wij dat het gaat om Lambert van Leuven. Deze had de gewoonte om zijn tegenstanders aan de klokkentouwen op te hangen.
Tot het uiterste heeft Ansfried deze moordenaar bestreden
In 995 is graaf Ansfried in Aken tot bisschop benoemd. Over deze periode heeft (vermoedelijk) Alpertus een gedicht geschreven.
Verder schrijft Alpertus over Ansfrieds blindheid, monniksleven, en zijn barmhartigheid. Over zijn onmacht om zieken te genezen, en over zijn dood, en nog veel meer.
Verder over de vervolging van Balderik door bisschop Adelbold. De verwoesting van de burcht Opladen bij Elten. Het verraad van Monterberg. Balderik werd verdreven en Monterberg verwoest. Er komt ook een onderzoek of Balderik schuldig is aan de moord op Wichman. De redding van Balderik door de koning. De schuldige bleek echter te zijn Balderiks vrouw Adela. (zie ook Dispereert niet van A. en H. Algra)
Alpertus van Metz schrijft vanuit een toenmalige christelijke visie. In die tijd, circa het jaar 1022, was de kerk behoorlijk aan het verwateren. Kerk en overheid waren toen nog samen. De Roomse leer over de Mariaverering en dergelijke waren toen al behoorlijk ingeburgerd. We spreken dan vaak van de donkere middeleeuwen. Ik kan mij dan ook niet aan de indruk onttrekken dat Alpertus’ christelijke visie ook vanuit die invloedssfeer is geschreven. O, ja, hij heeft het over Christus liefde in zijn hart. Maar ook even gemakkelijk over de geweldige dingen van heilige die of die.
Alpertus schrijft wel dat alles wat hij heeft geschreven waar is.
Ik zei het al, Alpertus schreef volgens de christelijke visie van zijn tijd. Dat was, volgens mij, niet direct naar de Schrift. Het was meer een schrijven naar normen en waarden zoals die er volgens hem moesten zijn. Dus naar de normen en waarden zoals de keizer en bisschop het wilden. De bisschop had de keizer nodig, en de keizer de bisschop. Dat was, heb ik het idee, de norm.
Egbert. A. van de Haar.