Eerste beklimming Matterhorn.
Kijk voor schitterende filmbeelden op:
http://www.youtube.com/watch?v=O67sQ1472fI&feature=related
http://www.youtube.com/watch?v=zBCYapetR9g&feature=related
http://www.youtube.com/watch?v=8KTsCP7pslg&feature=related
En lees vervolgens het indrukwekkende verhaal hieronder.
Uit het dagboek van een Alpenbeklimmer.
Een verhaal uit het in het jaar 1877 verschenen boek: ‘DE AARDE EN HAAR VOLKEN.’
Een verslag van Edward Whymper van de legendarische beklimming van de berg de Matterhorn, op de grens van Zwitserland – Italië. Het geheel is door mij, Egbert. A. van de Haar, deels overgezet in een wat meer hedendaags Nederlands.
De Matterhorn huld zich in nevelen.
Het enorme gletsjergebied bij de Matterhorn, gefotografeerd vanaf de Cornergrat.
INLEIDING.
Van al de leden van de Alpine – Club te Londen, die door hun moedige tochten in de Franse en Zwitserse Alpen de laatste twintig jaar zich in Europa een naam hebben verworven is wel de Alpinist Edward Whymper.
Deze bekendheid heeft hij vooral te danken aan het door hem geschreven boek: Tochten in de Alpen in de jaren 1860 – 1869. ( Scrambles amongst the Alps in the years 1860 – 1869). Dit boek dat in het jaar 1870 werd gedrukt, is sindsdien enige malen herdrukt. Het is daarna vertaald in het Frans, Duits en Italiaans. Het verdiend grote belangstelling die het dan ook terecht heeft gevonden: niet alleen om de aangename vorm, de heldere duidelijke stijl of humor die telkens boeit: maar ook om de inhoud zelf.
De tochten die door Edward Whymper zijn ondernomen, behoren tot de merkwaardigste, die in de Alpen zijn volbracht; terwijl zijn boek, vooral bij de verschijning een dubbele interesse toonde in verband met zijn verslag van de noodlottige beklimming van de Matterhorn (Mont-Cervin). Daarbij kwam één van de beste Alpengidsen en drie jonge landgenoten van Edward Whymper om het leven. Dit was een gebeurtenis die toen in heel Europa de algemene deelneming opwekte. Ze zijn nog steeds niet vergeten hoeveel er sinds die tijd ook mag zijn gebeurd, ook van meer ingrijpender belang dan de dood van de vier moedige reizigers. Al is het boek van Whymper dan al enige jaren oud, met gerustheid durven wij er enige schetsen aan de lezers van ‘De aarde en haar Volken,’ te tonen.
(Bijna de helft van zijn boek is gewijd aan beklimmingen van de Matterhorn gedurende negen jaar. Ik wil u dan ook een uitgebreide opsomming van diverse beklimmingen besparen, en dan ook maar direct Edward Whymper aan het woord laten. Cursief van mij E.A. v.d. Haar).De illustraties zijn uit het boek 'De aarde en haar volken. Uitgegeven in 1877.
HET VERTREK .
Hotel 'Monte Rose' te Zermatt.
Op 13 juli 1865 vertrokken wij s’ morgens om half zes uit Zermatt. Het was prachtig mooi, helder weer. Er was geen wolkje aan de lucht. Ons gezelschap bestond uit acht personen. Michel Croz, de oude Pieter Taugwalder en zijn twee zoons, Lord Francis Douglas, Hadow, Hudson en ik. Voor alle zekerheid had iedere toerist zijn eigen gids. De jongste Taugwalder werd bij mij gevoegd; hij was er trots op dat hij deel mocht nemen aan onze expeditie, omdat hij zijn kracht en behendigheid kon gebruiken, bewees hij van het begin aan zijn belangrijke diensten.
‘Ik droeg de zakken met onze voorraad wijn. Steeds als we er in de loop van de dag er van hadden gedronken, vulde ik in stilte de zakken weer aan met water. Bij het volgend rustpunt waren ze zodoende nog beter gevuld dan bij ons vertrek. Dit verschijnsel, dat bijna voor een wonder werd aangezien, werd in algemene zin als een gunstig voorteken aangemerkt.
Het lag niet in ons voornemen om de eerste dag al tot een behoorlijke hoogte op te klimmen. We gingen op ons gemak voort. Twintig minuten over acht waren al bij de kapel van Schwarzsee. Daar hebben we onze bagage aangevuld met touwen, dekens, een tent en proviand. Vervolgens hebben we de beklimming voortgezet van de beklimming van de rotswand die de Hörnli met de Matterhorn verbind. Om half twaalf kwamen we aan de voet van de voornaamste top. Daar hebben we de steile rotskam verlaten. We moesten om enige uitspringende rotsen heen om de oostelijke helling te bereiken. Toen we op de eigenlijke berg waren aangekomen ontdekten we tot onze grote verwondering, dat sommige gedeelten, zoals van de Riffel of van de Furggengletscher gezien, volkomen onbeklimbaar leken, gemakkelijk te beklimmen waren. We konden al bijna lopend naar boven. Nog voor twaalf uur hadden wij een gunstige plek gevonden om onze tent te plaatsen. Dat was op een hoogte van 1852,5 meter ( 3350 el). Croz ging op verkenning met de jonge Pieter Taugwalder. Dit om voor de volgende dag tijd te winnen. Ze gingen over de besneeuwde hellingen, die in de richting van de Furggengletscher afdalen. Ze verdwenen achter een uitstekende rots, maar kort daarna zagen wij ze weer, hoog op de berg.
Wij hielden ons intussen bezig met het in orde brengen van ons kampement. Toen we daarmee klaar waren wachten wij met ongeduld op de terugkeer van de beide gidsen. Door de stenen die zij naar beneden lieten rollen wezen er op dat ze zich op een aanzienlijke hoogte bevonden. We verwachten dan ook dat de beklimming niet zo moeilijk zou zijn.
Om een uur of drie in de middag kwamen de gidsen terug. Ze waren nogal opgewonden.
‘Wel, Pieter, wat zeggen zij er van,’ vroegen wij aan de oude Taugwalder, die met Croz en zijn zoon in hun eigen landstaal had gesproken.
‘Niet veel goeds, mijne heren.’
Maar de twee gidsen zelf spraken op een geheel andere toon. ‘Alles was zeer gunstig. Er bestond niet de minste moeilijkheid. We hadden vandaag gemakkelijk de top kunnen bereiken, en ook nog kunnen terugkeren.’
Het overige van de dag is zeer rustig verlopen. Sommigen van ons verwarmden zich in de heerlijke zon, anderen maakten schetsen of zochten fragmenten van stenen. De prachtige zonsondergang beloofde voor morgen een prachtige dag. Tevreden en opgewekt gingen we in onze tent om ons voor te bereiden op de nacht. Hudson zette thee, en ik koffie. Daarna wikkelden wij ons in een reisdeken. Lord Francis Douglas en ik sliepen met de Taugwalders in de tent. De anderen sliepen liever in de openlucht. Nog lang nadat de avond was gedaald weerkaatsten de echo’ s van de bergen ons vrolijk gelach, en het gezang van onze gidsen. Er was geen enkel gevaar te bespeuren. We voelden ons allemaal heel veilig en blij tegelijk.
DE VOORTZETTING VAN DE BEKLIMMING.
Op 14 juli waren we s’ morgens voordat het licht werd al op de been. Zodra het licht genoeg was om de richting te kunnen onderscheiden, gingen wij op weg. De jonge Pieter Taugwalder ging als gids met ons mee, terwijl zijn broer naar Zermatt terugkeerde. We volgden dezelfde richting die de beide gidsen de dag er voor hadden ingeslagen. We kwamen al gauw aan de andere zijde van de uitspringende rots. Deze had ons het uitzicht belet op de oostelijke berghelling toen wij nog bij onze tent waren. Vanaf dat moment overzagen we in een ogenblik de geweldige piramide, die als een reusachtige, door de natuur gevormde trap, tot een hoogte van 550 meter voor onze ogen verhief. Ze was lang niet overal even toegankelijk. Toch kwamen wij geen moeilijkheden van ernstige aard tegen. Was dat wel het geval geweest dan hadden wij nog altijd de mogelijkheid om naar rechts of naar links uit wijken.
Tijdens het grootste gedeelte van deze beklimming hoefden wij geenszins gebruik te maken van de touwen. Hudson en ik gingen beurtelings op kop. Om twintig minuten over zes hadden wij een hoogte bereikt van 2145 meter. Na een half uur rust begonnen we verder te klimmen. We gingen door tot vijf minuten voor tien. Toen hielden we een tweede halt van vijftig minuten. We zaten onderhand op een hoogte van 2337,5 meter Tweemaal moesten wij overgaan op de noordwestelijke kam. Deze konden wij een eind volgen zonder dat het ons enig voordeel bracht in de klim. Dit omdat deze kam veel moeilijker was te beklimmen vanwege het minder stevige en steile structuur. Omdat we bang waren voor een eventuele steenlawine, zorgden wij er voor om ons niet te ver van de kam te verwijderen. Inmiddels waren we bij de voet van dat gedeelte van de Matterhorn aangekomen, dat van de Riffelberg of van Zermatt af gezien, volkomen loodrecht schijnt, of zelfs over het dal heen lijkt te hangen. Het was ons dan ook onmogelijk om langs de oostelijke helling naar boven te klimmen. Gedurende geruime tijd waren wij dan ook genoodzaakt, de sneeuw volgend, tegen de helling opklimmend die naar Zermatt afdaalt. Met algemeen goedvinden gingen we daarna weer naar rechts, dat wil zeggen, naar de zuidelijke flank van de berg.
We hadden vanaf dat moment ook enige verandering in de orde van de onze tocht gebracht. Croz liep aan het hoofd van de formatie, ik volgde hem. Hudson liep achter mij. Hadow en de oude Taugwalder vormden de achterhoede.
Croz merkte op, toen hij aanstalten maakte om verder te gaan; ‘Het zal vanaf nu anders gaan.’
Naarmate de moeilijkheden ernstiger van aard werden, was het nodig de meest nodige voorzorgsmaatregelen te nemen. Op sommige plaatsen was soms amper steun te vinden. Het was dus wel raadzaam dat diegene met de sterkste benen, vooraan gingen. De helling van deze wand bedroeg soms nog geen veertig graden. De sneeuw, die zich hier had opgehoopt, had de gaten en spleten van de rotsen helemaal opgevuld. Bovendien waren de rotsen die nog boven de sneeuw uitstaken vaak ook nog met een laag ijs overdekt. Deze ijslaag was gevormd door gesmolten sneeuw die zeer snel daarna weer was bevroren. Het was, maar dan op een kleinere schaal hetzelfde als bij de laatste 118,25 meter van de top van de Points des Ecrins. Met dit belangrijke verschil, dat de bergwand van de Ecrins een helling heeft van meer dan vijftig graden, terwijl de helling van de Matterhorn amper veertig graden bedraagt. De beklimming was niet bijzonder gevaarlijk voor een ervaren Alpinist. Hudson had van niemand hulp nodig. De gehele reis had hij geen ondersteuning aanvaard. Verschillende keren reikte Croz mij de hand om mij op moeilijke plaatsen te helpen. Mij omkerend bood ik dan Hudson de helpende hand. Maar Hudson nam die nooit aan. Hij zei dat het niet nodig was.
Hadow echter, was een dergelijke expeditie niet gewend. Het was dan ook telkens nodig om hem te helpen. De moeilijkheid die hij op sommige punten ondervond was niet zozeer de gesteldheid van de berg, maar enkel en alleen van zijn onervarenheid.
Dit enige werkelijk moeilijk te bestijgen gedeelte van de berghelling was niet bijzonder uitgestrekt. Naar mijn idee hadden we daarvoor niet meer dan anderhalf uur nodig. Eerst gingen we over een lengte van ongeveer 60 meter in vrijwel horizontale weg voort. Daarna klommen we ongeveer 10 meter richting de top. We moesten echter terug keren naar de rotskam die naar Zermatt afdaalde. Deze lange moeilijke omweg moesten we maken om langs een uitspringende rots heen te komen. Via deze omweg kwamen we weer op de sneeuw terug. Nu was ook de laatste twijfel aan een goede uitslag verdwenen. Nog slechts dertig meter gemakkelijk klimmen in de sneeuw en…. de Matterhorn was ons!
In gedachten keren we even terug naar de Italianen. Die waren op 11 juli vanuit Breuil vertrokken. Sinds hun vertrek waren er vier dagen verlopen. Wij vreesden dan ook dat zij nog eerder dan ons de top zouden hebben bereikt. De gehele tocht was het dan ook steeds het onderwerp van ons gesprek geweest. Verschillende keren hadden wij ons verbeeld mensen op de top te zien. Al was dat gezichtsbedrog geweest, toch nam naarmate we hoger klommen, de spanning bij ons toe. Stel dat ons op het laatste moment de prijs nog eens werd afgewonnen.
Omdat de helling minder steil werd, kon het touw dat ons samenbond, worden losgemaakt. Croz en ik stormden direct vooruit, in een lollige wedloop wie het eerste op de top kwam. Het eindigde echter hiermee dat wij naast elkander lopend gelijktijdig de top bereikten. s ’Middags om tien over half twee lag de wereld aan onze voeten. De onoverwinnelijke Matterhorn was overwonnen. Hoera! Geen voetstap was in de sneeuw te ontdekken!
OP DE TOP.
Maar waren wij wel zeker van onze overwinning? De top van de Matterhorn bestaat uit een slecht geëffende kam met een lengte van ongeveer 55 meter. Misschien waren Italianen aan de andere kant aangeland? Ik haastte mij naar de zuidelijke punt, intussen met een scherpe blik rondkijkend. Nog een keer ‘Hoera,’ want er was nog geen spoor van een menselijke voetstap in de sneeuw te ontdekken.
Ik vroeg mij wel af waar onze tegenstanders konden zijn? Ik keek vertwijfeld, terwijl ik mij voorover boog, over de rotsen naar beneden. Al vrij gauw had ik hen ontdekt. Ver beneden ons, met het blote oog bijna niet te zien.
Ik zwaaide met mijn armen en mijn hoed, en begon uit alle macht te schreeuwen.
‘Croz! Croz! Kom, kom gauw!
‘Waar zijn ze Whymper,’ riep Croz?
‘Daar, zie je ze niet, daar beneden?
‘Ah! De gauwdieven! Ze zijn nog op verre afstand. Croz, zij moeten ons geroep kunnen horen en onze overwinning kunnen waarnemen’.
We schreeuwden zo hard we konden, totdat onze stem het begaf. De Italianen, zo leek het, keken wel onze kant uit. Maar dat konden we niet met zekerheid zeggen.
‘Croz, ik wil dat zij ons horen! Zij moeten ons horen!’
Daarna heb ik een rotsblok genomen, en heb het met grote krachtsinspanning in de diepte laten rollen. Ik spoorde mijn metgezel aan hetzelfde te doen. Met behulp van onze stokken, die wij als hefbomen gebruikten, tilden we de zware rotsblokken op. Een geweldige lawine van stenen ratelde met veel lawaai even later naar beneden. Nu was er geen vergissing meer mogelijk. De verschrikte Italianen namen haastig de vlucht.
Maar ik vond het wel jammer dat de leider van hun expeditie, Jean Antoine Carrel, op dat moment niet bij ons was. Want onze zegekreten moeten hem op dat ogenblik wel pijnlijk in de oren hebben geklonken. Het was immers zijn vurigste wens in zijn leven, het grote doel van zijn verlangen. En dat ontging hem, juist op het moment dat het in vervulling zou gaan. Van alle moedige alpinisten, die hadden geprobeerd de Matterhorn te beklimmen, had niemand meer dan hij er recht op gehad om als eerste de top te bereiken Hij was het die geloofde aan het welslagen van de beklimming. In die mening heeft hij steeds volhard. Het was zijn wens om aan de om de top te bereiken langs de helling aan de Italiaanse zijde. Dit ter ere van de vallei waarin hij was geboren. Ooit had hij alle troeven in zijn hand. Hij speelde zo goed hij kon, maar een enkele fout deed hem het spel verliezen.
De tijden zijn sindsdien veranderd. Zijn gezag, waaraan vroeger niemand twijfelde, werd nadien in Val Tournanche ernstig bekritiseerd. Nieuwe gidsen hebben hun bekwaamheid getoond. Ze beschouwen hem niet meer de jager bij uitnemendheid. Maar, wat mij betreft, voor mij zal hij altijd blijven voor wat hij op dit moment is. Men zal niet gemakkelijk zijn meerdere vinden.
Mijn vrienden hadden zich intussen bij ons gevoegd. We keerden daarna weer terug naar het noordelijke deel van de top.
Croz greep de stok van de tent die de gidsen hadden mee genomen en plantte die op het hoogste punt in de sneeuw.
‘Goed, riepen wij, daar is de vlaggenstok, maar waar is nu de vlag?
‘Hier,’ riep hij naar ons, terwijl hij zijn kiel uittrok en aan de vlaggenstok bond.
Het was wel een armetierige vlag. Geen enkel zuchtje wind deed het dundoek wapperen. Toch werd het in Zermatt gezien. Ook op de Riffel, en in Val Tournanche. Te Breuil waren ook vele ogen op de top gericht, om de vlag van de gidsen te ontdekken. Toen men daar de vlag zag, die opgestoken was, klonken ook daar de vreugdekreten: ‘De overwinning is voor ons!’ Lang leve Carrel en Italië. Iedereen haastte zich om de grote gebeurtenis te vieren. Deze vreugde duurde echter niet lang. Het bleek allemaal geheel anders toen de gidsen ontmoedigd, ontstemd en vol schaamte terugkeerden.
‘Het is maar al te waar, zeiden ze. Wij hebben ze met onze eigen ogen gezien. Ze hebben stenen naar ons doen afdalen! Men riep, ‘de overlevering is waar, de top van de Mont- Cervin (Matterhorn ) wordt door geesten bewaakt!’
Een uur vervuld met een heerlijk gevoel.
Wij keerden terug naar de zuidelijke punt van de bergtop. Daar richten we een soort van piramide van stenen op. Daarna namen we de tijd om vol bewondering het onmetelijke panorama, dat zich voor onze ogen ontrolde, in ons op te nemen.
Het was een van die heldere dagen, die normaal door slecht weer worden opgevolgd. De stille, lichte atmosfeer werd door geen enkele nevel of wolk verduisterd. De bergen op vijfentwintig, wat zeg ik? Op vijftig kilometer afstand waren zeer duidelijk zichtbaar. We kregen bijna het idee dat we ze zo zouden kunnen aanraken. Alle bijzonderheden, zoals de scherpe rotskammen, de steile wanden, de smetteloze sneeuwvelden, de stralende gletsjers – ze waren allemaal in hun lijnen en omtrekken duidelijk te zien. Verschillende bekende bergtoppen riepen herinneringen op aan vorige Alpenbeklimmingen en tochten. Geen enkele van de grote bergen van de Alpenketen was voor ons verborgen. Wij waren bijzonder gelukkig, Want normaal is het uitzicht naar het zuiden bewolkt. Van de honderd keer is het misschien maar een enkele keer volkomen helder.
‘Nog zie ik die grootse gordel van geweldige bergtoppen voor mij. Het was zo’n plechtig, onvergetelijk uur. Ik zie nog die weergaloze kring van ontzaglijke reuzen die zich hoog verhieven boven de massa’s en kleinere bergketens, welke hun tot voetstuk schenen te dienen.
Ik zie weer de Dent – Blanche, met haar, met haar fiere witte kruin. De Gabelhorn, de Rothhorn met haar scherpe spits, de onvergelijkbare Weisshorn, de Mischabelhörner gelijk aan een reusachtige toren. Deze werd geflankeerd door de Allalinhorn, de Strahlhorn, de Rimpfischhorn. Dan de Montrose met zijn talrijke naalden. De Lyskamm en de Breithorn.
Achter ons verheft zich de schitterende berggroep van het Berner Oberland. Deze wordt beheerst door de Finsteraarhorn. Vervolgens de groepen van de Simplon en de Sint – Gothard, de Disgrazia en de Orteler. Als we onze blik naar het zuiden wenden, zien we tot ver voorbij Chiavasso tot in de vlakte van Piémont. De Viso, hoewel ruim vijftig kilometer van ons verwijdert, schijnt dichtbij. En op een afstand van zo’ n zestig kilometer vertonen zich de zeealpen door geen enkele nevel omhuld. Onder deze reuzen herken ik al direct mijn eerste liefde, de Pelvoux. Verder de Point des Ecrins en de Meye. Vervolgens de groepen van de Graïsche Alpen. En eindelijk, ten westen troont Schitterend gelegen in het gouden zonlicht, de koning van de Alpen, de prachtige Mont – Blanc. Zo’ n 1765 meter beneden ons strekken zich de groene weiden van Zermatt uit. Her en der verspreid met hutten, woningen en chalets waaruit de dunne zilveren rookwolkjes omhoog kringelen.
Aan de andere zijde zie ik in de diepte van 1485 meter de weilanden van Breuil. Nog zie ik voor mijn oog opdoemen de dichte sombere bossen, de frisse groene weiden, schuimende watervallen, spiegelgladde meren, vruchtbare akkers en eenzame wildernissen, vlakten blakerend in de zon, en kille ijsvelden.
Wat een oneindige schakeringen van veelvormigheid van vormen en omtrekken! Zacht golvende lijnen, glooiende hellingen, en steile, loodrechte, overhangende rotsen. Bergen van steen en bergen van sneeuw. Somber, donker, ernstig, maar ook wel schitterend oogverblindend wit, versierd met hoge muren, torens, spitsen, naalden. Uitlopend in piramiden, in koepels, in kegels, in naalden, slank en bijna doorzichtig als de torens van de kathedralen. Geen samenvoeging van lijnen, geen spel van contrasten, geen schakeringen van tinten die zichtbaar voor onze in verrukking geraakte blik onthulde.
Wij bleven een uur lang op de top. Een uur wat geheel vervuld was van heerlijk leven.
De catastrofale afdaling.
Dit uur ging maar al te snel voorbij. Toch maakten wij ons gereed voor de afdaling. Opnieuw raadpleegde ik met Hudson over de maatregels, die in het belang van onze veiligheid nodig waren. Met algemene instemming werd bepaald dat Croz voorop zou gaan gevolgd door Hadow. Hudson, bijna een ervaren gids gelijk wat de vastheid en zekerheid van zijn voetstap betrof, wilde derde zijn. Lord Douglas kwam daarna. Dan de oude Pieter Taugwalder. Hij was de sterkste van ons allen.
Ik stelde aan Hudson voor om op de gevaarlijkste punten een touw aan de rotsen te bevestigen. Dit, indien nodig, daardoor nieuwe steun te hebben. Hij stemde in met dit idee. Toch kwamen we niet uitdrukkelijk overeen dat er ook uitvoering aan werd gegeven. Terwijl ik nog een schets maakte van de bergtop, had ons gezelschap zich in de hiervoor genoemde orde gerangschikt. Alles was klaar, alleen wachtte men nog op mij dat ik mij aan de groep zou vastbinden. Plotseling riep iemand van de groep dat wij onze namen niet in een fles hadden achtergelaten. Terwijl ik dit, op verzoek, haastig deed, zette de groep zich al in beweging. Enkele ogenblikken later bond ik mij aan de jonge Pieter Taugwalder vast. Wij haalden onze makkers in, juist op een moment dat ze langs een gevaarlijk punt zouden afdalen. Alle voorzorgsmaatregelen waren genomen.
Slechts één man tegelijk ging voor. Zodra hij een vast steunpunt voor zijn voet had gevonden, ging de volgende. Dit totdat we allemaal op het punt aangeland waren. Toch had men het nog beschikbare touw niet aan de rotsen vast gemaakt. En niemand sprak er ook over om dat te doen. Daar ik deze maatregel niet om mijn eigen veiligheid had voorgesteld, durf ik niet te zeggen of ik er op dit ogenblik zelf er ook aan heb gedacht. Gedurende enige tijd volgden Pieter Taugwalder en ik onze makkers, zonder aan hen vastgebonden te zijn. Waarschijnlijk waren wij ook zo verder gegaan, als lord Douglas mij, omstreeks half vier er niet op had attent gemaakt. Hij raadde mij aan om dat wel te doen omdat hij bang was dat de oude Taugwalder alleen geen kracht zou hebben om zich staande te houden, mocht er iemand uitglijden.
Enige tijd later liep een jongeman, die heel goed kon zien, naar het hotel du Mont – Rose. Hij vertelde aan de heer Seiler dat hij een lawine had gezien die vanaf de top van de Matterhorn was neer gestort tot op de gletsjer.
Deze jongeman werd berispt omdat hij zulk een dwaas verhaal had verteld.
Helaas het was maar al te waar! Ziehier, wat hij had waargenomen.
Val op de Matterhorn.
Michel Croz had zijn bijl naast zich neer gelegd. Dit om zo goed mogelijk voor de veiligheid van Hadow te zorgen. Daarom besteedde hij al zijn aandacht aan Hadow om hem in de goede richting te sturen. Hij zette de voeten van de jonge Hadow in een positie die zij moesten innemen. Dit gebeurd wel vaker, en is heel normaal.
Voor zover ik heb kunnen waarnemen, was er op dat moment niemand met de afdaling bezig. Ik kan dat echter niet met zekerheid zeggen, omdat Croz en Hadow door een stuk rots gedeeltelijk aan mijn oog waren onttrokken. Ik geloof echter wel dat ik gelijk heb als ik naar de beweging van hun schouders te oordelen. Ik denk dat Croz, nadat hij de voeten van Hadow goed had geplaatst, zich heeft omgekeerd, om zelf een paar passen af te dalen. Op dat moment gleed Hadow uit, viel op Croz, zodat deze zijn evenwicht verloor en viel.
Ik hoorde Croz een luide schreeuw geven. Vervolgens zag ik hen beiden met een duizelingwekkende snelheid afglijden. Onmiddellijk daarop werden, zowel Hudson als ook lord Douglas, in hun val mee gesleurd. Dit alles gebeurde met de snelheid van een bliksemstraal.
Nauwelijks hadden de oude Pieter Taugwalder en ik de kreet van Croz gehoord, of wij klemden ons stevig vast aan de rots. Het touw werd plotseling zeer strak getrokken. Wij kregen daardoor een geweldige schok op ons lichaam te verduren. We hielden ons echter goed en bleven staan. Maar direct daarna brak het touw door, ongeveer halverwege tussen Taugwalder en lord Douglas……. .
Gedurende een paar seconden zagen wij onze ongelukkige reisgenoten in een pijlsnelle vaart, op hun rug liggend afglijden. Vergeefs strekten zij hun armen uit in een poging zich aan een of ander uitstekend rotspunt vast te grijpen, om zo hun leven te redden. Een voor een verdwenen ze uit ons blikveld. Ze vielen van afgrond tot afgrond, tot op de gletsjer van de Matterhorn. Dat is een diepte van circa 500 meter.
Nadat het touw was gebroken, was het ons onmogelijk iets tot hun redding te ondernemen.
Zo kwamen onze arme vrienden op een heel dramatische manier om het leven!
Met zijn drieën verder.
Meer dan een half uur stonden we onbeweeglijk, als vastgenageld, ternauwernood adem halend. Door een geweldige angst en schrik overmand huilden de beide gidsen als kleine kinderen. Doordat zij zo enorm beefden waren wij bang dat ons hetzelfde zou overkomen als onze vrienden.
De oude Pieter Taugwalder riep steeds al jammerend: ‘Chamonix! Oh, wat zal Chamonix zeggen?’ Dat betekende: Wie had ooit gedacht dat Croz kon vallen?
(Chamonix ligt aan de voet van de Mont –Blanc, en is de hoofdstad van het alpinisme. Cursief van mij. E.A.v.d.H.)
De jonge Taugwalder snikte onophoudelijk, en riep al luider en luider: ‘Wij zijn verloren, Wij zijn verloren.’
Omdat ik tussen hen beiden aan het touw was vastgebonden, kon ik geen stap doen, zolang zij op hun plaats bleven staan. Ik vroeg aan de jonge Pieter dat hij zou afdalen. Maar hij durfde niet. Nog zijn vader, nog ik konden iets uitrichten, zolang hij niet begon te dalen. De oude Taugwalder die op dat moment de ernst van dat moment, en het dreigende gevaar ten volle besefte, begon nu ook te roepen: ‘Wij zijn verloren, verloren!’
De angst van de oude man was wel begrijpelijk en natuurlijk. Hij vreesde voor zijn zoon. Maar de jongen dacht alleen aan zichzelf, en toonde zich lafhartig. Eindelijk herstelde de oude man zich, kroop naar een rots, waar het hem gelukte om een touw daaraan vast te binden. De jonge man kreeg nu ook de moed om te gaan dalen. Wij stonden alle drie bij elkaar. Ik wilde onmiddellijk het touw zien dat was gebroken. Tot mijn grote schrik zag ik dat dit touw nooit gebruikt had mogen worden waarvoor het was gebruikt. Het was ook niet om die reden meegenomen. Het was een oud touw, dat in vergelijking met de andere touwen, bepaald zwak was te noemen. Men had het als reserve moeten houden, voor het geval dat een touw aan de rotsen gebonden had moeten achterlaten. Ik bekeek het overgebleven eind. Het touw was afgebroken alsof het doorgesneden was.
De twee uren die nu volgden dacht ik telkens dat mijn laatste uur ook zou aanbreken. Niet alleen waren de Taugwalders door de schrik verlamd, en geheel niet in staat mij enige hulp te bieden. Ze hadden zozeer alle zelfbeheersing en overleg verloren, dat ik bij iedere stap bang was dat zij zouden uitglijden. Eindelijk deden wij, wat wij direct bij de afdaling hadden moeten doen. Wij bonden touwen aan de stevigste rotsen, om ons bij een gevaarlijke situatie behulpzaam te zijn. Sommige touwen werden doorgesneden, en bleven aan de rotsen hangen. Ook bleven wij aan elkaar vastgebonden. De verschrikte gidsen durfden bijna geen stap meer te verzetten, ondanks de hulp van de touwen. De oude Pieter Taugwalder keerde zich verschillende keren naar mij om. Met een bleek gezicht en bevend over zijn gehele lichaam zuchtte hij telkens tot mij: ‘Ik kan niet meer.’
Ongeveer om zes uur s’ avonds bereikten we de sneeuw op de rotskam die naar Zermatt afdaalt. Nu was alle vrees voor gevaar geweken.
Verschillende keren deden wij vergeefse pogingen om enig spoor van onze ongelukkige vrienden te ontdekken. We bogen over de rotsen heen, en riepen hen uit alle macht. Maar we kregen geen antwoord. Na enige tijd waren wij er van overtuigd dat zij buiten bereik van onze stem en gezichtsveld waren, en staakten wij deze vruchteloze pogingen.
Zeer ernstig terneer geslagen om te kunnen spreken, brachten wij in stilte de voorwerpen bijeen die aan ons en onze verloren makkers hadden toebehoord. Vervolgens maakten wij ons gereed om naar Zermatt af te dalen.
Plotseling trok een vreemd verschijnsel onze aandacht. Hoog boven de Lyskamm tekende zich een ineens een reusachtige regenboog in de lucht. Bleek, kleurloos, zwijgend, vertoonde deze zonderlinge verschijning volkomen zuivere omtrekken. Alleen aan de beide zijden niet. Die gingen op in de bewolking. Het leek wel een visioen uit een andere wereld. Met bijgelovige vrees vervuld, volgden wij met stomme verbazing de langzame ontwikkeling van de beide kruisen die aan de uiteinden van de zonderlinge boog waren geplaatst. Ik zou ternauwernood mijn eigen ogen niet hebben geloofd, als ook de Taugwalders nog eerder dan ik dit vreemde verschijnsel hadden opgemerkt. Natuurlijk zagen zij daarin het bovennatuurlijk, geheimzinnig verband met ons droevig ongeluk. Een ogenblik hield ik dit verschijnsel voor louter een luchtspiegeling, waarbij wij zelf een rol speelden. Maar onze bewegingen brachten in de figuren hoegenaamd geen verandering teweeg. De spookachtige verschijning bleef, in al haar geheimzinnigheid, duidelijk onveranderd. Het was een aangrijpend, wonderlijk, ongekend schouwspel. Ook voor mij, die toch al zo veel zonderlinge dingen had gezien. In de bijzondere omstandigheden waarin wij ons bevonden, maakte deze verschijning, waarvoor ik vandaag nog geen verklaring heb kunnen vinden, een onuitsprekelijke indruk.
Ik had mij intussen weer gereed gemaakt om te vertrekken, en wachtte ondertussen op mijn twee gidsen. Deze hadden wat honger gekregen. Ze hadden wat gegeten en waren daardoor weer wat spraakzamer geworden. Ze hadden met elkaar in hun eigen volkstaal gesproken. Een taal die ik niet verstond. Eindelijk sprak de jonge Taugwalder mij aan in de Franse taal.
'Mijnheer.'
'Wat is er?
'Wij zijn arme mensen; wij hebben onze meester verloren; niemand zal ons betalen; dat is wel hard voor ons.'
'Zwijg, zei ik, hen in de rede vallend. Dat is gekkenpraat wat je daar zegt. Ik zal jullie betalen net of jullie meester nog in leven was.'
De beide Taugwalders spraken nog enige ogenblikken met elkaar in hun eigen taal. Toen zei de zoon tot mij: 'Wij verlangen niet dat u ons betaald. Wij vragen u alleen of u in het boek van het hotel te Zermatt, en in uw dagbladen zult vermelden dat wij geen betaling ontvangen hebben.'
'Wat voor dwaasheid is dat nu? Ik begrijp u niet. Wat betekent dat?'
De jonge Taugwalder vervolgde:
'Ja, ziet u.... in het volgend jaar zullen er een aantal reizigers te Zermatt komen, Wij zullen dan stellig veel te doen krijgen.'
Wat viel er op een dergelijk voorstel te antwoorden.
Ik zweeg; maar zij bemerkten zeer goed hoezeer zij ook mijn verontwaardiging hadden opgewekt. Hun cynische ( schaamteloze) opmerking had de bittere beker van mijn verdriet doen overlopen. In mijn wanhoop gooide ik stenen en rotsfragmenten naar beneden. De beide mannen zullen mogelijk hebben gedacht of de angst voelen opkomen dat ik hun zelf misschien in de afgrond zou werpen. Ik moest op een of andere manier aan mijn opgekropte gevoelens van woede lucht geven!
De avond viel. Een uur lang gingen wij verder met het afdalen in het donker. Om half tien vonden wij een soort van hut of afdak. Een onderdak dat nauwelijks plaats bood voor drie personen om te slapen. Daar brachten wij zes eindeloze, verschrikkelijke uren door.
Maar met het eerste ochtendgloren waren wij al weer in de been. Met vlugge pas daalden wij af naar de hutten van de Hörli naar de hutten van Buhl. En vandaar naar Zermatt af.
Seiler, die ik bij de ingang van het hotel ontmoette, volgde mij zwijgend naar mijn kamer.
'Wat is er toch gebeurd mijnheer, vroeg hij?'
'Ik ben met de Taugwalders teruggekeerd.' zei ik.
Het zoeken van de lichamen.
Hij begreep mij direct. Hoewel hij de tranen in de ogen kreeg ging hij dadelijk heen om iedereen in het dorp te wekken. Het duurde dan ook niet lang of er melden zich een twintigtal mannen om de hoogten van de Hohlicht te beklimmen. Deze bevond zich boven de gletschjer van de Matterhorn. Na verloop van zes uur keerden zij terug met de melding dat ze de lichamen onbeweeglijk en uitgestrekt hadden zien liggen op de sneeuw.
Nu was het zaterdag, maar zij stelden ons voor om zondags' avonds op weg te gaan. Men kon dan op maandagmorgen vroeg het plateau van de gletsjer bereiken.
Ik sprak daarover met Rev. Cormick. Wij wilden de meest onwaarschijnlijke kans van behoud niet veronachtzamen, en besloten daarom al op zondagmorgen te vertrekken. Maar geen van de gidsen in Zermatt wilde met ons gaan. De reden was dat ze de vroegmis niet durfden te verzuimen. Voor meer dan één onder hen was dit een harde strijd. Pieter Perrn verklaarde uitdrukkelijk, met tranen in de ogen, dat dit de enige reden was waarom hij zich niet bij ons kon aansluiten om zijn oude makkers te gaan zoeken.
Gelukkig kwamen onze landgenoten ons ter hulp. De Rev. J. Robertson en Phillpotts waren bereid om met ons mee te gaan, met hun gids Franz Andermatten. Een andere Engelsman stelde de gidsen Joseph Marie en Alexander Lockmatter beschikbaar. Fredéc Payot en Jean Tairraz uit Chamonix boden zich ook aan om als vrijwilliger de tocht mee te maken.
Wij vertrokken op zondagmorgen 16 juli 1865, om twee uur in de ochtend. We volgden tot aan de Hörnli dezelfde weg waarlangs wij afgelopen donderdag waren gegaan. Van daar daalden wij af naar rechts, waarna wij vervolgens weer omhoog klommen tussen de spitsen en naalden van de gletschjer van de Matterhorn. Om half negen hadden wij het bovenste plateau van de gletschjer bereikt. We waren nu vlakbij de plek waar de lichamen van onze ongelukkige vrienden moesten liggen. Elke gids nam op zijn beurt de kijker, en reikte die vervolgens zwijgend over aan de volgende. Aan hun gezichten was te zien dat alle hoop was verloren.
We gingen naar hen toe. Zij lagen op de sneeuw, in dezelfde volgorde waarin zij naar beneden waren gegleden. Croz een weinig naar voren, Hadow dicht bij hem. Op enige afstand daarachter Hudson. Maar van lord Francis Douglas was geen enkel spoor te ontdekken. Later vond men van hem slechts een paar handschoenen, een gordel en een laars.
Wij hebben de lichamen begraven in de sneeuw. Op dezelfde plaats waar wij ze hebben gevonden, aan de voet van de hoogste piramide van de majestueuze berg der Alpen.
Croz en de drie verongelukte alpinisten waren aan elkaar vastgebonden met het touw van Manille of met een ander even sterk touw. Bijgevolg was het zwakste touw alleen gebruikt om lord Francis Douglas en de oude Pieter Taugwalder aan elkaar vast te binden. Dit feit was zeer in het nadeel van Taugwalder. Hoe kon men aannemen dat de slachtoffers zelf genoegen hadden genomen met een touw, dat uit het oogpunt van soliditeit zoveel te wensen overliet. Dit temeer omdat er nog ruim vijf en zeventig el van het beste touw in voorraad was. Het was dus zeer te wensen dat op dit punt werd verschaft. Dit was zeker ook in het belang van de oude gids zelf, die zich in een onbesproken naam mocht verheugen.
Zodra ik mijn verklaring had afgelegd voor de commissie van onderzoek, die door de kantonnale regering van Wallis was ingesteld, reikte ik aan de commissieleden een stuk over waarop ik een aantal vragen had geschreven. De oude Pieter Taugwalder werd daardoor de gelegenheid gegeven om zijn onschuld te bewijzen, en de zware vermoedens die op hem rusten af te wenden.
In middels had de regering opdracht gegeven dat de lichamen naar Zermatt moesten worden gebracht.
Op 19 juli gingen 21 gidsen van het dorp op weg om deze droevige en ook gevaarlijke taak te volbrengen. Bij het afdalen liepen zij inderdaad groot gevaar. Het scheelde weinig of zij waren door één van de neerstortende spitsen van de gletsjer bedolven onder de sneeuw en ijs.
Ook zij vonden geen spoor van lord Douglas. Die was ongetwijfeld op een of andere rotspunt terecht gekomen en daar blijven liggen. De lichamen van Hudson en Hadow werden in het noordelijk gedeelte van de kerk te Zermatt begraven. Dit gebeurde in tegenwoordigheid van een groot en diep bewogen aantal mensen.
Het lichaam van Michel Croz werd aan de andere kant van de kerk begraven. Zijn eenvoudig grafteken draagt een inscriptie waarin aan zijn moed, zijn rechtschapenheid en zijn toewijding een welverdiende hulde wordt gebracht.
De ontdekking van de lichamen.
De ontdekking van de lichamen,
De bewering dat de Matterhorn (Mont – Cervin) volstrekt onbeklimbaar zou zijn, was nu dan wel gelogenstraft, toch kwamen andere legendes, die op meer waarheid waren gegrond langzamerhand hun plaats innemen. Latere alpinisten zullen op hun beurt proberen om deze trotse ontzagwekkende rotswanden te beklimmen. Maar de geduchte berg zal voor geen van hen die later komen, ook maar van verre dat kunnen zijn, wat hij was voor hen die het eerst zijn voet op de top zette. Anderen zullen de met ijs geschorste kruin kunnen betreden, maar geen van hen zal de onbeschrijflijke gewaarwording voelen, welke de borst doorstroomde van hen die voor het eerst hun blikken lieten dwalen over dit wonderlijke mooie panorama. En vurig hoop ik ook dat geen van de latere alpinisten, de blijdschap van de overwinning zal zien veranderen in verdriet, de vrolijke juichtonen in smartelijke wanhoopskreten.
De Matterhorn heeft zich heeft zich tegen ons een geducht tegenstander getoond. Lange tijd heeft hij al onze pogingen verijdeld. Meer dan eens heeft hij ons gedwongen, beschaamd en verslagen terug te keren. Eindelijk, na een overwinning, zo gemakkelijk behaald als wij ons niet hadden durven voorstellen, heeft de wrede berg zich als een overwonnen, maar niet vernietigde vijand, verschrikkelijk gewroken. Dit nadat hij de vermetele stervelingen die hem zijn geheim hadden ontrukt, in de afgrond had geslingerd. 1)
De dag zal eenmaal komen waarop ook de Matterhorn zelf zal zijn verdwenen. Een reusachtige vormeloze stenen hoop zal dan nog de plaats aanwijzen waar de schitterende berg eenmaal heeft bestaan. Atoom voor atoom, duim voor duim, el voor el, zwicht hij. Langzaam maar zeker zwicht hij voor de onophoudelijke, onverbiddelijke werking van de eeuwige natuurwetten, waaraan niets weerstand tegen kan bieden. Die dag is nog zeer ver verwijderd. Eeuwen en eeuwen zullen voorbijgaan, eer de zon zal opgaan over de puinhopen van de Matterhorn.
Intussen zullen de volgende geslachten vol bewondering hun ogen opheffen naar de berg, die, wat de eigenaardige schoonheid van zijn vorm aan gaat geen gelijke heeft onder de Alpen. Zij zullen met ontzetting staren naar zijn gapende afgronden. Met vaste voet zijn steile rotsen beklimmen. En niemand van hen die de eer te beurt zal vallen deze berg te zien, hoe hoog zijn verwachting ook mag zijn, zal ontevreden naar huis terug keren, omdat de werkelijkheid niet aan zijn ideaal beantwoorde.
Edward Whymper.
Link: lees alle reisverhalen in De Aarde en haar Volken.
http://eremita.di.uminho.pt/gutenberg/1/1/3/1/11317/11317-h/11317-h.html#d0e699
1) Eigenaardig dat Edward Whymper het zo stelt. Er waren immers menselijke fouten gemaakt waardoor het ongeluk heeft plaats kunnen vinden?
(Cursief van mij. E.A.v.d.Haar.)
Psalm 121.
Een bedevaartslied.
Ik hef mijn ogen op naar de bergen:
vanwaar zal mijn hulp komen?
Mijn hulp is van de Here,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Hij zal niet toelaten dat uw voet wankelt,
uw Bewaarder zal niet sluimeren.
Zie, de Bewaarder van Israël
sluimert noch slaapt.
De Here is uw Bewaarder,
de Here is uw schaduw aan uw rechterhand.
De zon zal u des daags niet steken,
noch de maan des nachts.
De Here zal u bewaren voor alle kwaad,
Hij zal uw ziel bewaren.
De Here zal uw uitgang en uw ingang bewaren
van nu aan tot in eeuwigheid.
(Ik heb dit in de oude vertaling weergegeven, omdat hierin de eerbied voor God meer tot uiting komt.)
Er zijn heel wat bergformatie' s op deze wereld. Ook ons werelddeel, Europa, kent er vele. Mijn vrouw en ik zijn een paar keer in het Alpengebied geweest. Prachtige foto' s en filmbeelden hebben wij er gemaakt. Je komt onder de indruk van de grootsheid van de schepping. Wat is het dan een voorrecht dat je weet dat God het is Die dit alles heeft gemaakt.
De Bijbel spreekt vaak over bergen. Ook in psalm 121. 'Ik hef mijn ogen op naar de bergen: vanwaar zal mijn hulp komen?
De dichter van dit bedevaartlied heeft kennelijk grote moeiten en zorgen. Zo groot dat hij geen hulp van mensen hoeft te verwachten. Dat geeft al aan dat hij grote moeiten heeft.
Nee, hij richt zich tot de Here God om hulp.
Hoewel de dichter in grote nood verkeert, weet hij heel zeker dat God hem zal helpen. Hij heeft de zekerheid van het geloof. Want in vers 2 van deze psalm zegt hij het direct al: 'Mijn hulp is van de Here, die hemel en aarde gemaakt heeft.'
En dan verteld hij, al dichtend en zingend, dat bij God altijd uitkomst is. Zelfs dwars door de dood heen. Hij ziet op naar zijn Verlosser, de Here Jezus Christus.
Wat een Troost.
Egbert. A. van de Haar, Tiel. Juli 2007.
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb