De eerste Luchtaanval op Egypte

 

 

Eerste luchtaanval op Egypte.

 

               

 

 

 

 

Een kaart van het toenmalige Egypte. Rechts bovenin Jeruzalem. Illustratie uit: De Bijbel heeft toch gelijk. W. Keller.

 

Een zondig volk.

 

Het was oorlog in Egypte. Een hele zware oorlog. Een eeuwenoud volk, wat eerst in vrijheid woonde in Egypte, was gevangen genomen. Het woonde daar al een paar honderd jaar. Het leefde in de landstreek Gosen. Het was het nageslacht van Jakob.                                                                                        

Hoe dat volk daar is gekomen wil ik in het kort even vertellen. In het gezin van aartsvader Jakob was het allemaal geen koek en ei. Jakob had twaalf zonen. Jozef, want daar gaat het om, was er één van. Zijn tien oudere broers waren verschrikkelijk jaloers op Jozef. Ze noemden hem de ‘Meester – dromer.’ Jozef had verschillende dromen gehad. In die dromen kwam steeds naar voren dat er een tijd kwam dat de broers voor Jozef moesten buigen. En dat accepteerden de tien oudste broers niet. Ze besloten om Jozef in een diepe put te gooien. Maar uiteindelijk verkopen ze hem aan een paar kooplieden. Die nemen Jozef mee naar een ver vreemd land. Daar wordt Jozef verhandeld als slaaf. Om een geloofwaardig verhaal te vertellen aan vader Jakob vertellen ze dat Jozef was gedood en verslonden door een wild dier. Zijn kleren, dat vol bloed van een geitenbokje zat, was hun bewijs. Ongelooflijk, wat een leugen. Ongelooflijk ook dat dit ook heeft te maken met die luchtaanval op Egypte. Toch wel.

Jozef blijft gelukkig geen slaaf. Hij maakt een enorme carrière in Egypte. Hij brengt het zelfs tot onderkoning. Na jaren komt er een enorme hongersnood in het land van vader Jakob. Het wordt zelfs zo erg dat de tien oudste zonen van Jakob naar Egypte gaan om eten te halen. Daar ontmoeten ze de onderkoning Jozef. Maar zij herkenden hem niet. Jozef hen echter wel. Nadat Jozef hen een aantal keren behoorlijk op de proef heeft gesteld, maakt hij bekend wie hij is. Jozef vergeeft hun wat zij hem vroeger hadden aangedaan. Hij neemt hen en zijn vader Jakob op in zijn land. De dromen die Jozef vroeger had zijn dus wel uitgekomen.

 

 

Een volk wordt afgebeuld.

 

                   

 

 

Uitvergroot het land Gosen. Illustratie uit: De Bijbel heeft toch gelijk. W. Keller.

 

 

Jozef geloofde in God, maar in het land Egypte werden andere goden gediend. Toch mochten ze daar vrij wonen. Ze stichten een nederzetting in Gosen. Daar heeft het volk 215 jaar gewoond. Ze konden daar eerst vrijelijk hun beroep uitoefenen wat ze hadden. Dat was meestal het herdersleven of koopman, handelaar in negotie . Maar op den duur kwamen er andere koningen. Farao’ s genaamd. Het volk, de nazaten van vader Jakob, groeiden zeer snel in aantal. Dat beviel de farao op den duur niet. Hij was bang dat ze in aantallen zo groot zouden worden dat ze de macht zouden krijgen in het land. Hij zag ze als een grote bedreiging van zijn macht. Daarom besloot hij dat alle jongetjes van de Joden na hun geboorte moesten worden gedood. De meisjes mochten wel blijven leven. De nog in leven zijnde mannen en vrouwen werden ingezet als werkslaven bij de bouw van de steden Pithom en Ramses. De onderdrukkers waren echte tirannen. Maar hoe zwaarder de druk werd hoe sneller het volk groeide in aantal. Het werd een milioenenvolk. Toen de vroedvrouwen Sifra en Pua toch jongetjes in leven lieten vroeg de Farao hun er naar waarom ze zijn bevelen niet hadden opgevolgd zeiden ze dat de Hebreeuwse vrouwen zulke snelle bevallingen hadden dat zij het niet konden bijhouden. Ze deden hun bevallingen vele malen sneller dan de Egyptische vrouwen. God zegende deze vroedvrouwen door ze ook kinderen te geven.

Het volk werd enorm afgebeuld. Ze moesten tichelstenen bakken. Dat was een heel zwaar werk. Tichelstenen werden gemaakt van leem en stro. Verschrikkelijk wordt het volk afgebeuld door de Egyptische drijvers. Ze moeten werken van s’ morgens vroeg tot s’ avonds laat. Dan heeft de Farao een nieuw plan. Het volk moet dan ook nog zelf zorgen voor het stro dat gebruikt moest worden voor het bakken van de tichelstenen. De karwats en de zweep werd regelmatig gebruikt. Omdat ten zuiden van Cairo er weinig regenwater viel werden de Hebreeën gedelegeerd langs de oevers van de Nijl. Met hun voeten moesten de Joden de duizenden schepraderen in beweging houden. Op deze manier werd het water als het ware overgeheveld naar die gebieden waar droogte heerste. Kanalen waren er gegraven. Maar ook met emmers water putten in de brandende zon. En dat de gehele dag door. Het allerzwaarst was wel het werken in de leemgroeven. Het slib van de Nijl moest worden gekneed met gehakt stro. Het moest worden geperst in de bakvormen. En als het niet snel genoeg ging volgens de toezichthouders dan ranselden de gesels over de blote ruggen van het Joodse volk. Voeg bij dit zware probleem dan ook nog voor de zorg van hun gezinnen. En het verborgen houden van de jongetjes. Want die moesten van de Farao in de Nijl worden geworpen, dan kun je begrijpen hoe zwaar dit Jodenvolk heeft moeten lijden in die tijd. Het volk groeide en groeide. En God? Waar was God? God was ook in die groei bezig. Hoe erger de verdrukking hoe groter de groei van het volk. Dit Godswonder van de groei deed de afgunst en haat ontstaan. Tegen deze wonderlijke scheppingskracht openbaart zich de haat van de satan. Immers uit het nageslacht van Jakob zou de Christus geboren worden. Psalm 105 spreekt er eeuwen later nog van. Wat begon met de 70 zielen van Jakob met de gezinnen is uitgegroeid tot een volk van miljoenen.                                                          

Het getal 70 heeft een speciale betekenis in de Bijbel. Dit is het getal van 10 x 7 = 70. 10 heeft te maken met een afgesloten geheel. En 7 met de Immanuel. Dat betekent: God met ons. Het karakter van de heiligheid van Christus wordt hierin uitgedrukt. Israël is Gods volk. In het Nieuwe Testament Lucas 10 zend Christus, na eerst de twaalf apostelen te hebben uitgezonden om het evangelie te prediken, nog eens 70 uit.

 

 

Mozes door God geroepen.

 

 

Mozes is door God geroepen als leider van het volk. Hij heeft de opdracht om het volk uit Egypte te leiden. Het is bekend als de EXODUS. De uittocht uit Egypte het diensthuis van de slavernij. Als aartsvader roept hij het volk op om op te staan. En zich gereed te maken. Maar er is één groot obstakel. Farao. Als Mozes en zijn broer Aaron bij Farao komt met hun eis ontsteekt die in een heftige woede. Zijn antwoordt is: NEE! Maar als teken van de macht van God wierp Aaron zijn staf op de grond voor het aangezicht van Farao. De staf veranderde in een slang. Ook de wetenschappers van Farao deden hetzelfde. Maar de staf van Aaron verslond de staven van de wetenschappers. Maar het hart van Farao verharde. Hij liet het volk niet gaan. Vele tekenen en wonderen tegen Farao en het volk Egypte volgden. Deze staan bekend als de tien plagen. Vier er van gaan we nader bekijken. We zijn dan aan ons punt waarover het gaat. De enorme luchtaanvallen op Egypte.

 

 

De Luchtaanval op Egypte.

 

De derde plaag.

Er is een diep zwaar gezoem in het luchtruim van heel Egypte. Uitgezonderd in de landstreek Gosen. Miljarden kleine vliegtuigjes doorkruisen het luchtruim. Ze doorkruisen niet alleen het enorme luchtruim van het land, maar dringen ook in de huizen van alle bewoners. Zelfs in het paleis van de Farao. Maar, als je goed kijkt zijn het geen vliegtuigjes. Het zijn muggen. Muggen ontstaan uit al het stof uit het land Egypte. Muggen worden geboren in moerassen of in vochtige landsdelen. Ergens anders niet. Maar deze muggen worden geboren uit het stof van Egypte. Uit het droge dus. Dat is normaal onmogelijk. Maar wel waar gebeurt. De wetenschappers van Farao staan voor een groot raadsel. Ze hebben maar één verklaring. Dit is de hand van een god. Van een god. Dat is het geloof. Hun geloof. Een god. Ze geloven wel in het hiernamaals. Maar ieder op hun eigen manier. Openlijk horen ze misschien bij een gevestigde godsdienst in het land. Maar in stilte geloven ze misschien ook wel ergens anders in. Reïncarnatie of zoiets dergelijks. Zelfverlossing, meditatie en inkeer in zichzelf om de rust in zichzelf te vinden. Maar verder komen ze niet. En Farao? Spreken was haast onmogelijk. Want de muggen zaten gelijk in zijn mond. Wilde hij nou het volk laten gaan? NEE!

 

 

Een Gewapende luchtaanval op Egypte.

 

De vierde plaag.

Weer een gezoem en gebrom in het gehele luchtruim van Egypte. Behalve in het land Gosen. Het luchtruim is gevuld met miljarden vliegen. De Griekse vertaling de Septuagint spreekt van hondsvliegen. Deze vallen vooral het vee aan. Maar ook mensen. Ze hechten zich vast op de huid en zuigen het bloed op. Ze vestigen zich vooral rond de ogen, wat tot blindheid kan leiden. Deze plaag is zo hevig dat zelfs het gaan over de wegen zeer gevaarlijk is. Farao biedt aan dat het volk Israël hun offerfeest mogen houden, maar dan wel in Egypte. Maar Mozes zegt hem dat dit niet kan op Egyptes grondgebied. Daar de runderen die geofferd worden, bij de Egyptenaren heilige dieren zijn. De Farao heeft daar wel begrip voor en geeft toe dat ze dan wel wat verder mogen gaan, maar ook weer niet te ver. Farao buigt niet voor Gods Souvereine wil. Het gaat hem slechts om eigen behoud. Ook al vraagt hij Mozes om voor hem tot God te bidden om wegneming van het kwaad. Dat is het wat Farao wil. Wel het wegnemen van het kwaad, maar zich niet willen buigen voor God. Farao verharde in zijn kwaad.

 

 

Een ijskoude luchtaanval op Egypte.

 

De zevende plaag.

Weer moet Mozes zich opmaken om Farao aan te kondigen wat er gaat komen als de eis het tot vrijlating van het volk niet wordt ingewilligd. De strijd gaat naar een climax toe. Mozes krijgt de opdracht om vroeg op te staan en zich weer opstellen voor de Farao en zeggen: Zo zegt de HERE, de God van de Hebreeën: laat Mijn volk gaan om voor Mij de eredienst uit te oefenen! Want Mijn geduld raakt op; nu en voor het verdere zal ik Mijn grote plagen als grote slagen, laten neerkomen op u persoonlijk, op uw hovelingen en op uw volk, opdat u  de door Mij gewerkte rampen tot het besef zult komen, dat er niemand op de aarde is zoals Ik.                                                                                        

Farao moet zich niet inbeelden dat God tekort schiet in Zijn macht om hem voorgoed en onherroepelijk te treffen. Farao moet begrijpen dat God Zijn doel onherroepelijk bereikt.                          

De volgende dag moet Mozes de hand uitstrekken naar de hemel. Toen Mozes dat deed kwam er een oorverdovend geraas uit de hemel die in heel het land was te horen. Met donderend en bulderend geweld, met fel bliksemvuur gepaard gaande, vielen er hagelstenen in heel het land als er nog nooit tevoren was geweest. Het sloeg alles stuk wat op het veld was, mens en dier. Al het gewas werd stuk geslagen. Egypte is een land van weinig neerslag. Vooral in het midden van het land. Terwijl het in het zuiden nooit regent. Hagelt het nu overal in heel het land. Niet een gewone hagelbui. Maar een hagelbui die dodelijk was. Het was zo ontzagwekkend waardoor ontzetting en grote angst de mensen overviel. Alleen in het land Gosen hagelde het niet. God toont wederom  Zijn Almacht.                                                                                                                                                                      

Farao zei tot Mozes: ‘Ditmaal heb ik gezondigd. Bid tot God dat hij het laat ophouden. Dan mogen jij en het volk vrijuit gaan.’ Mozes deed aldus. Toen Farao zag dat het ook inderdaad ophield met het hagelen verharde weer zijn hart en liet het volk niet gaan.

Over de enorme kracht en wonderen die God doet in de natuur kunnen we meer lezen in psalm 147.

http://www.statenvertaling.net/bijbel/psal/147.html

 

 

Een hongerige luchtaanval op Egypte.

 

De achtste plaag.

Komen we nu aan de vierde luchtaanval op Egypte. Mozes en Aaron moeten weer naar de Farao. In zwaar geladen bewoordingen moeten ze aan de Farao vertellen dat God met een bepaald doel; God heeft hun hart verzwaard, van Farao en zijn hovelingen. En dat zij aan hun kinderen en kleinkinderen zou den kunnen vertellen hoe God op Souvereine manier met de Egyptenaren heeft gehandeld. Opdat de geslachten door zouden weten dat God de Heere is. Voorts zei Mozes in opdracht van God: Ik zal morgen een sprinkhanenplaag laten komen. En die zullen het hele land kaalvreten. De hovelingen, dat is de kroonraad van Farao, schrikken hiervan. Ze dringen er bij Farao op aan om toch maar toe te geven. Zij vinden dat hij deze lieden maar moet laten gaan. Anders kon Egypte nog te gronde gaan. Farao zwicht. ‘Jullie mogen gaan om de Here uw God te dienen. Maar wie gaan er eigenlijk? Mozes verteld dat het gehele volk zal gaan. Al die miljoenen Joden. Het gehele volk. Farao weigert hun verzoek en laat Mozes en Aaron wegjagen. Dan klinkt het Woord van God. En als Mozes de staf opheft ontsteekt er een strakke oostenwind. En komen er in de verte grote zwarte wolken aandrijven. De volgende dag is heel het land bedekt met een laag sprinkhanen. Wat er nog over is van de vorige luchtaanval wordt door deze veelvraat alsnog opgevreten. Heel het land wordt kaalgevreten. Zelfs de vruchten van de bomen, of wat er nog van over is. Farao is behoorlijk van zijn stuk gebracht. IJlings laat hij dan ook Mozes en Aaron ontbieden. Hij zei: ‘Ik heb gezondigd tegen de Here uw God en tegen u. Ik vraag u, wilt u het vergeven en aan de Here God vragen om deze plaag weg te nemen. Aldus deed Mozes. En de Here God verhoorde het. Maar het hart van de Farao verharde Hij.

Ook de negende plaag, de duisternis en de tiende plaag de dood van de eerstgeborenen hadden geen effect bij de Farao.

 

 

De 10 onderstaande plagen vonden plaats in Egypte.

 

 

1.   Water verandert in bloed.

2.   Kikkers.

3.   Muggen.

4.   Steekvliegen.

5.   Veepest.

6.   Zweren.

7.   Hagel.

8.   Sprinkhanen.

9.   Duisternis. 

10. Dood van de eerstgeborenen.

 

Hoe het verder gaat, de weg door de Schelfzee, hoop ik binnenkort te gaan schrijven. Hieronder vast de route die het volk met Mozes heeft afgelegd.

 

 

 

     

 Illustratie uit: De Bijbel heeft toch gelijk. W. Keller.

 De zwarte pijltjes geven de route aan van het volk van God door de woestijn.

 

 

Wat er vooraf ging aan de uittocht uit Egypte.

 

Voordat Mozes voorgoed van de Farao verdween klonk nog eenmaal de grote woorden: ‘Zo zegt de Here.’ Nog één slag werd er aan Farao en zijn volk toegebracht. Groot is de jammerklacht van het Egyptische volk geweest. Veroorzaakt door een tiran als Farao. De dood van alle eerst geborenen van het volk. Behalve bij het Joodse volk in Gosen. Nadat dit in een gloeiende toorn door Mozes aan de Farao werd toegezegd verliet Mozes Farao voorgoed. Zij zouden elkaar nooit meer zien. Farao’ s hart was verhard. God toont Zich Souverein. Dat is Hij altijd. Ook in deze tijd. Farao zal dat ondervinden. In Farao is de satan. Gods grote tegenstander. Mozes geeft het volk de opdracht om s’ avonds tussen zes en half zeven, nog voor het donker wordt, een lam te slachten. Ieder gezin moet dat doen. Met het bloed van dat lam moet men de deurposten bestrijken. Wanneer de Engel Gods s’ nachts door het land gaat zal de met bloed bestreken deurposten overgeslagen worden. Daar zullen de eerst geborenen niet worden gedood. Maar bij de bevolking van de Egyptenaren zal er veel geklaag zijn in heel het land.                                 

Israël moet voor het vertrek eerst het Pascha vieren. Dat Pascha begint al op de dag voor het vertrek. Pascha betekent zoiets als: verschoningsfeest of feest van de voorbijgang. Het lam moet zijn van het mannelijk geslacht van een schaap of geit. Het moet een jong dier zijn van één jaar oud, wat ongeschonden is. Dus volledig gaaf. In de avondschemering moet het worden geslacht. Het bloed moet, zoals eerder opgemerkt, aan de deurposten en bovendorpel van de huizen van alle Israelieten worden gestreken. Dit wijst naar de bloedstorting van Jezus Christus aan het kruis op Golgotha. Alleen door dit bloed kan een mens behouden worden en in de hemel komen. En niet op één of andere manier.

Het bokje zelf mag niet worden gekookt of halfgaar worden gegeten. Maar het moet in zijn geheel worden geroosterd. D.w.z. met kop, poten en ingewanden. Er mag niets van overblijven. Als er wat overblijft, moet het worden verbrandt. Het moet worden gegeten met grote haast. Met de lendenen omgord, de gordel om de sandalen aan en de staf in de hand. Ook moeten er ongezuurde koeken worden gegeten. Ongezuurd betekent: zonder gist. De gist kon dus niet rijzen. Er was geen tijd voor. Maar ook omdat gist bederfelijk is. Gist is eigenlijk een soort schimmel. Het voedt zich voornamelijk met zetmeel, suikers en of koolstoffen. Het kan daardoor bederf van brood veroorzaken.  Daarom mag het volk het op dit moment niet eten.  Ook moeten er bittere kruiden op de koeken aangebracht worden. Dit ten teken dat het volk Israël moet breken met de zonde (gist is verderf), en de bittere kruiden tekent de ellende waarin het volk zich in Egypte bevond. Alles moet in grote haast gebeuren.

Toen de tiende plaag was voltrokken ontbood de Farao in die nacht Mozes en Aäron. Door de mond van zijn dienaren antwoorde hij Mozes en Aäron; ‘Ga heen, u en heel uw volk.’ Mozes antwoord dan de dienaren: Dan zullen al deze uw knechten tot mij komen, en zich voor mij buigen en zeggen, Trek uit, u en al het volk, dat uw voetstappen volgt; en daarna zal ik uitgaan. En Mozes  ging uit van de hitte van  Farao’ s toorn. Maar niet alleen Farao was onder de enorme indruk van Gods almacht en Zijn volk Israël. Ook de bevolking drong sterk aan op hun vertrek. ‘Want jullie brengen alleen maar ongeluk. We zijn door de dood omringd, ga asjeblieft zo snel mogelijk het land uit.’ Maar voordat de Israëlieten vertrokken vroegen zij aan de Egyptenaren al hun gouden en zilveren voorwerpen en kleding. Dit in overeenstemming met de opdracht van de Here God. En de Egyptenaren gaven het hun. Zo beroofde zij volgens de opdracht van de Here, Die strijd voerde tegen Egypte, de Egypteneren. Egypte bleef berooid achter.

 

 

                                                                              De uittocht.

 

 

 

Toen vertrok het volk onder leiding van Mozes het land Egypte uit. Het ging richting Raämses. Dat was een van de steden die het had gebouwd toen ze nog in slavendienst van de Farao waren. Van hier trokken ze verder naar Sukkoth. Daar voegden anderen van het volk zich bij hen. Samen 600.000 man te voet, niet bijgerekend de vrouwen en kinderen. Een enorme stoet van mensen. Aan dieren om te offeren was geen gebrek. Want die hadden ze in groten getale mee genomen van de Egyptenaren. Het offerfeest zou dus later elk jaar worden gevierd. Na vele jaren van onderdrukking was het volk nu bevrijd. De tijd dat Israël in het land Egypte had gewoond, was 430 jaar.

Terwijl het volk Israël uittrok uit Egypte, begroef men in Egypte de doden. Wat een contrast! Het is het beeld van dood en leven. Satan in de persoon van de Farao verliest van de God Die alles geschapen heeft. Mozes de beelddrager van de komende Christus.                                                             

God leidde het volk niet op de grote karavaanweg die noordelijk naar het land van de Filistijnen voerde. Dat was wel de kortste weg naar het land Kanaän. Maar ook heel gevaarlijk. Nee, God leidde Zijn volk naar het zuiden. Dag en nacht was God zichtbaar. Overdag als een wolkkolom, en s’ nachts als een lichtende vuurzuil. Zo gingen ze die onmetelijke woestijn in. Richting de Schelfzee, die ook wel Rietzee wordt genoemd.

Toen het bij de Farao bekend werd welke weg de Israëlieten waren gegaan dacht hij dat ze verdwaald waren en in paniek waren geraakt. Toen kreeg hij spijt dat hij het volk had laten gaan. Hij riep zijn gehele legermacht op tot mobilisatie. Zeshonderd modern uitgeruste strijdwagens, met daarbij een enorm groot aantal gewone strijdwagens. Al deze strijdwagens waren bemand met een zeer deskundige bemanning en overig soldaten.                                                                                               

Zo verharde God het hart van de Farao. De verheven hand van God de Almachtige werd door Farao genegeerd. Toe het volk Israël de Egyptenaren zagen naderen sloeg hen de schrik om het hart. Ze waren immers ingesloten. Voor hen de zee, en achter hen de enorme Egyptische legermacht. Ze konden geen kant meer op. ‘Moeten we hier sterven Mozes, riepen ze? Hadden we niet beter in Egypte kunnen blijven? Wat heb je ons aangedaan? Maar Mozes zei, ‘Wees niet bevreesd. De Egyptenaren die je nu ziet zul je nooit meer zien. Jullie zullen de verlossing van de Here God zien. ‘Mozes ging in gebed tot God. Maar God zei: ‘Er is nu geen tijd om te bidden. Laat het volk richting de zee gaan. En jij, Mozes, hef je staf waar al zoveel wonderen mee zijn gedaan, en strek je hand uit over de zee en splijt haar. Mijn volk kan dan door het pad in de zee gaan naar de overkant. Farao zal ook dit pad gaan. Ik heb zijn hart zo verhard dat hij niet tot bezinning komt. Ik zal Mij verheerlijken aan hem en heel zijn legermacht. Farao en de Egyptenaren zullen weten dat Ik de Here ben als ik Farao en al zijn ruiters ten val heb gebracht.

De Engel Gods ( dat is Christus) Die in een wolkkolom des daags en in een vuurzuil in de nacht voor het volk uitging, verliet zijn plaats van voor het volk en ging tussen het volk en de legermacht van Farao staan. Aan de kant van de Israëlieten was het licht door de vuurzuil, maar aan de kant van de Egyptenaren was het nacht. De Israelieten konden doordat zij in het licht waren verder trekken. Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee en de Here deed de zee wegvloeien door een sterke oostenwind. Hij maakte haar droog zodat het volk daar doorheen kon trekken. Links en rechts waren de wateren als een muur.

Bij het eerste morgengloren zagen de Egyptenaren dat Israël door de droge zee was getrokken. Zonder zich maar een ogenblik te over het vreemde schouwspel te bedenken achtervolgden zij de Israëlieten door het droge pad in de zee. Maar de Here zag naar het leger van de Egyptenaren. Daardoor raakten zij in verwarring. De wielen liepen vast of gleden weg. De verwarring werd zo groot dat ze elkaar in angst toeriepen: laten we vluchten voor de Israëlieten, want het is nu wel duidelijk dat de Here hun God voor hen strijd tegen ons. Toen het gehele leger op het pad in de zee was, Zei God tegen Mozes: ‘Strek je hand maar weer uit over de zee , Mozes, dan zullen de wateren terug vloeien over het gehele Egyptische leger.’ Mozes deed zoals God hem geboden had. De wateren die eerst stonden als een muur vloeiden terug en bedekten het gehele Egyptische leger .Er bleef er niet één over. Zo groot was de toorn van God over de Farao en zijn volk. Farao was de verpersoonlijking van Gods grote tegenstander, de duivel of satan.

 

 

                                         

De Farao Ramses 2 die op ramkoers ging tegen God. En daardoor een enorme nederlaag leed. Men beweerd dat deze Farao zelf niet is verdronken in de Schelfzee of Rietzee omdat er geen verdrinkingssporen zijn gevonden. Mogelijk heeft hij het hele gebeuren vanaf de oever van de zee gadegeslagen. Er is hierover nog veel onduidelijkheid.Vast staat wel dat Egypte vanaf dat moment volkomen verslagen was.

Illustratie uit: De Bijbel heeft toch gelijk. W. Keller.

 

Een indrukwekkende geschiedenis van God met Zijn volk. Kijk voor de hele geschiedenis op:

 

http://www.biblija.net/biblija.cgi?m=Exodus+7%2C8-11%2C10&id18=1&l=nl&set=10

 

 

 

                                        Een weerspannig volk.

 

 

Gaat het verder voorspoedig met het volk Israël? Het duurt niet lang of ze beginnen al weer te klagen tegen Mozes. ‘Al drie dagen hebben wij al niets te drinken gehad, Mozes.’                                             

Toen kwamen ze bij een bron die Mara werd genoemd. Maar dat water was zo bitter van smaak, dat ze het niet konden drinken.                                                                                                                                  

 ‘Wat moeten wij nou drinken, Mozes, klaagden ze.                                                                                                

Mozes vroeg God om raad. God wees Mozes naar een stuk hout. Toen Mozes het stuk hout in het water gooide, werd het water zoet.

In de woestijn gaf God hun wetten en regels. ‘Als jullie de woorden van de Here God ter harte nemen, als jullie doen wat goed is in Zijn ogen, dan zal jullie niets overkomen. Van wat de Egyptenaren is overkomen. Ik, de Heer, ben het die jullie geneest.                                                           

Toen kwamen zij bij Elim. Daar waren twaalf bronnen en zeventig dadelpalmbomen. Volop water en volop voedsel. Het mooie van wat hierboven wordt genoemd is: God geeft hier eigenlijk aanschouwelijk onderwijs aan Zijn volk. Mara symboliseert de vloek, bitterheid. En Elim symboliseert de zegen.

Het is in heel de geschiedenis van het Israëlische volk van het Oude Verbond, als ook in de Nieuw – Testamentische kerk het steeds weer luisteren naar het Woord van God. Zonder het luisteren naar Zijn Woord is er geen leven in eeuwigheid.

Het gaat al gauw weer verkeerd met Israël. Enige tijd na hun vertrek uit Elim bereikten ze de woestijn Sin. Sin moet de naam van een maangod zijn. Hij werd voor gesteld als een oude man met een blauwe baard.                                                                                                                                                                 

 In die woestijn of wildernis begint het volk opnieuw te klagen. Exodus 16. ‘Och, waren wij maar bij de vleespotten in Egypte gebleven Mozes. Je hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons hier te laten omkomen van de honger. Het is dan amper vier weken na die wonderlijke doortocht door de Riet of Schelfzee. Weer is hun vertrouwen op de God van hemel en aarde geheel verdwenen. God hoorde hun klagen en jammeren. God zei tegen Mozes: ‘Ik heb hun geklaag gehoord, want het was niet tegen jou, maar tegen Mij gericht. Ik zal brood uit de hemel laten regenen. En dan net zoveel als er voor iedere dag nodig is. Maar op de zesde dag is er zoveel dat jullie voor twee dagen moeten verzamelen en ook klaar maken net zoals op andere dagen. Op de zevende dag mag er niet gezocht worden. Dan is het sabbat.’                                                                                                                                 

Er mocht ook niets bewaard worden tot de volgende dag. Deed men dat toch dan was het de volgende niet meer eetbaar door de vele wormen. Alleen op de sabbat zaten er geen wormen in.      

S ’ Avonds gaf God vlees te eten. Elke avond streken er kwartels neer. Dat is een patrijzensoort. Hun trek was veelal over het Sinaïgebied heen. Sommigen zijn dan zo uitgeput dat ze neerstorten. Het wonder van dit ligt vooral in de ontzaggelijke grote aantallen, en dan de op God gestelde tijd neerkwamen. Mozes zei over het Manna: ‘De Here heeft het volgende bevolen:  Er moet één volle Omer bewaard  blijven voor de generatie die na jullie komen, want zij moeten het brood kunnen zien toen ik jullie in de woestijn te eten heb gegeven toen Ik jullie uit Egypte leidde.’                                     

Mozes zei tegen Aäron: ‘ Doe een volle Omer in een kruik en leg die op de plaats waar de Heer wordt vereerd, om het Manna daar voor de komende geslachten te bewaren.’ Aldus deed Aäron dit. Veertig jaar lang aten de Israëlieten dit Manna, totdat ze in bewoont gebied kwamen.

 

 

                           

 

                              Het Sinaïgebergte.  Illustratie uit: De Bijbel heeft toch gelijk. W. Keller.

 

 

De grote daden van de Here God zijn, o. a.  in de rest van het boek Exodus opgetekend.

Het Verbond van de Sinaï; ( Exodus 19;  e.v   Leviticus ; Numeri 10 : 10.)

Naar het Beloofde Land. ( Numeri 10 : 11 – 14 : 45).  

De veertigjarige straftocht. ( Numeri 15: 1 – 21: 12). Numeri 21 – 1 spreekt vrij kort over de dood van Mirjam. Verder over het oordeel over Mozes en Aäron. ( Numeri: 20: 2 – 13.) De dood van Aäron ( Numeri 20: 22 – 29 ).

Mozes dood ( Deuteronomium 34 ).

 

 

 

                               

 

 

Jozua 12  vermeld de lijst van verslagen koningen. En ook de gebieden die de Israëlieten veroverd hebben. O .a het Hermongebergte op de foto hierboven.  Illustratie uit: De Bijbel heeft toch gelijk. W. Keller.

 

 

Mozes was een groot profeet in Israël. Of eigenlijk in heel de geschiedenis van de Godsopenbaring. Nooit is er een profeet geweest op deze aarde die God heeft gezien dan Mozes. Hij heeft het volk van God geleid uit het diensthuis van de slavernij uit Egypte. Ook door de woestijn waar Mozes van God de Wet van het Verbond kreeg. Getrouw heeft hij die aan het volk voor gehouden. Getrouw heeft hij het volk geleid tot aan Kanaän, het beloofde land. Mozes is in dit alles een beeld geweest van de komende Christus. Maar de Wet Vervullen kon hij niet. Dat heeft Jezus Christus gedaan. Hij heeft het volk geleid uit het Diensthuis van de slavernij van de zonde. Christus heeft ook de Wet vervuld aan het Kruis toen Hij zei: ‘Het is Volbracht.’ Door dit lijden en sterven heeft Hij eeuwig leven gebracht voor Zijn volk. Wie Christus aanneemt erft het eeuwig leven. Wie Christus niet aanvaard erft het eeuwige leven niet.

 

 

 

 

Literatuur:

De Bijbel.

De geschiedenis der Godsopenbaring. In hoofdlijnen beschreven door Ds. I. de Wolff en Ds. G. van Dooren. Uitgeverij J. Boersma  b . v.  te Enschede.

Bijbelse vertellingen: W.G. van Hulst.

Parafrase der Heilige Schrift. Exodus , door H.A. Wiersinga.

Wikipedia.

De Bijbel heeft toch gelijk. W. Keller.